(Lat. alomaanwezigheid) is een term uit de Lutherse Avondmaalsopvatting, die eng met de beschouwingswijze van Christus’ lichamelijke alomtegenwoordigheid, zoals die door Willem van Occam geleerd werd, samenhangt. De gedachte gaat terug op Ef. 1 : 23: „de gemeente die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in alle dingen volmaakt” en 4 : 10: „die opgevaren is boven alle hemelen, om alles vol te maken”.
Deze teksten zouden aanleiding geven om ook de lichamelijke alomtegenwoordigheid Christi aan te nemen. De verhoogde Christus is niet enkel geestelijk, maar ook lichamelijk, dus in beide „naturen” de verhoogde, maar tevens in zijn gemeente aanwezige Heer. Deze leer betekent een poging om het „het eindige omsluit het oneindige niet” en „het eindige omsluit het oneindige” tot een hogere synthese te verbinden. Zij heeft voor de Avondmaalsopvatting gevolgen, die nauw bij de R.K. opvatting aansluiten (de zgn. consubstantiatie in plaats van de R.K. transsubstantiatie) en is daardoor een typisch onderscheid geworden tussen de Lutherse en de Calvinistische avondmaalsopvattingen die de ubiquiteit nadrukkelijk afwijzen.PROF. DR H. VAN OYEN.