Ubiquiteit
[MLat. ubiquitas, van Lat. ubique = overal] alomtegenwoordigheid (van God), in het bijz. die van Christus in het Avondsmaalbrood.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[MLat. ubiquitas, van Lat. ubique = overal] alomtegenwoordigheid (van God), in het bijz. die van Christus in het Avondsmaalbrood.
Winkler Prins (1949)
(Lat. ubiquitas), alomtegenwoordigheid van Christus naar zijn menselijke natuur als deelhebbend aan de eigenschappen van zijn goddelijke natuur. Door Luther geleerd ter verklaring van Christus’ lichamelijke tegenwoordigheid in het Avondmaal; z Consubstantiatie.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
(Lat. alomaanwezigheid) is een term uit de Lutherse Avondmaalsopvatting, die eng met de beschouwingswijze van Christus’ lichamelijke alomtegenwoordigheid, zoals die door Willem van Occam geleerd werd, samenhangt. De gedachte gaat terug op Ef. 1 : 23: „de gemeente die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in alle dingen volmaakt&rd...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: