Duits natuurkundige (Koningsbergen 5 Dec. 1868 - München 26 Apr. 1951), was hoogleraar te Clausthal, Aken en van 1906 tot 1938 te München. Terwijl hij aanvankelijk op het gebied der mechanica werkte en met F.
Klein een theorie der tolbeweging opstelde, wendde hij zich later tot de behandeling der quantumtheorie . Reeds in 1915 vulde hij de atoomtheorie van Bohr aan met de invoering van de ellipsvormige banen der electronen. Verder kwam hij tot de berekening van de structuur der spectraallijnen (1916) en daarmede in verband tot een quantumtheorie der spectraallijnen. In 1927 ontwikkelde hij een theorie over de metaalelectronen, waardoor de wet van Wiedemann-Franz over de verhouding tussen de warmte- en electrische geleiding van metalen een verklaring vond.Bibl.: Theorie des Kreisels (m. F. Klein, 4 dln, 1897-1910); Atombau und Spektrallinien (1919, later 2 dln: I. 5de dr. 1931, II 2de dr. 1939); Vorlesungen üb. theoretische Physik, 5 dln (1943-1949).
Lit.: Naturwissenschaften 38 (1951), pag. 337, 513.