Engels dichter (Field Place, Warnham, 4 Aug. 1792 - Baai van Lerici, bij Spezia, 8 Juli 1822), was van aristocratische afkomst en had een ongedisciplineerde jeugd, waardoor hij snel in zijn aan vrijheid gewende gemoed werd geraakt op Eton en te Oxford aan de Universiteit, jaren waarin hij haat opvatte voor alle vormen van tyrannie. Mede door invloed van het werk van Voltaire, William Godwin en Thomas Paine en de vriendschap met Thomas Jefferson Hogg werd hij fel atheïstisch, rationalistisch: een radicaal pamflettist, die zijn leven als een vrijheidsstrijd ging beschouwen.
Van Oxford gezonden vanwege zijn pamflet The Necessity of Atheism (1811) vluchtte hij in een romantisch leven van zwerven met de 16-jarige van huis weggelopen Harriet Westbrook, zich beurtelings in Schotland, Ierland en het Engelse platteland ophoudend, waar hij revolutionnaire propaganda voerde. In 1816 schaakte hij Godwin’s dochter Mary, verliet Harriet en een nieuwe serie reizen ving aan. In 1816 pleegde Harriet zelfmoord en huwde Shelley Mary. Intussen had hij enkele grote gedichten geschreven: Queen Mab (1813), Alastor (1816), wijsgerige fantasieën waarin te weinig orde was om doel te treffen. Zijn beste werk schreef hij in Italië, waarheen hij in 1818 vertrok en waar hij met Byron een levenslange vriendschap hernieuwde. Hun beider verblijf te Pisa deed een „cercle” ontstaan, waarin hun romantische persoonlijkheden domineerden. Behalve het grote dramatische gedicht Prometheus Unbound, en een versdrama The Cenci (1819), waaraan zijn ideeën over tyrannie, vrijheid, ideale liefde en priesterlijke roeping van de dichter ten grondslag liggen, ontstonden hier in zijn laatste levensjaren zijn mooiste gedichten: de lyrische, zeer beeldrijk en muzikaal, van een vaak imponerende strofische beheersing en veel algemener menselijk en meer verbonden met de werkelijkheid dan zijn grote „ideeën-gedichten’ ’, waarin wereldvreemdheid en visies, die eerder uit boeken van anderen dan uit eigen beleven stammen, overheersen.
Shelley’s poëzie vindt haar toppunten steeds in een vermenging van de kwade, onbarmhartige wereld met een Utopia van vrijheid, en vreugde. „The philosophic fanatic”, zoals Hazlitt hem noemde, vaak ten prooi aan zware melancholie, vaak ook gelukkig in de koortsen van verliefdheid en grote vriendschap (met Leigh Hunt en vooral met Lord Byron), stierf een dood even tragisch als zijn korte fantastische wild-„radicale” leven: op zee, onderweg om Hunt te begroeten. In de massa appreciaties, over hem verschenen, overheerst de laatste jaren een werkelijkheidszin die de door vele bewonderaars geromantiseerde gevoelige jongeling, wiens zielenadel door de wereld niet begrepen is, van de hand wijst, ten gunste van een weinig ontziende, radicale idealist, die zelf de wereld moeilijk begreep en uit zijn lijden en utopistische visioenen onsterfelijke verzen puurde.
MICHEL VAN DER PLAS
Bibl.: Complete works, ed. Roger Ingpen, W. E. Peck (10 dln, 1926-’30); Poems, ed. Morchard Bishop (1949); New Sh. Letters ed. by W.
S. Scott (1948).
Lit.: Francis Thompson, S. (1909); A. T. Strong, Three Studies in S. (1921); Thomas Jefferson Hogg, Thomas Love Peacock, B. P. Kurtz, The Pursuit of Death (1933); T. S.
Eliot, The Use of Poetry and the Use of Criticism (1933); Herbert Read, In Defence of S. (1936); Newman I. White, S. (2 dln, 1940); Edmund Blunden, S. (1946); John Lehmann, S. in Italy (1948); E. J. Trelawny, Recollection of the last Days of S. and Byron (1858, ed. with additions... by J. E. Morpurgo, 1952).