Nederlands geschiedschrijver (Amsterdam 3 Dec. 1850 - 11 Mrt 1893), promoveerde in 1878 summa cum laude in de rechten. Een jaar tevoren was hij reeds in functie getreden als adj.-archivaris van Amsterdam, in 1882 aanvaardde hij het lectoraat in het oudvaderlands recht aan de gem. universiteit, in 1885 werd hij archivaris.
Groot was zijn productiviteit als geschiedschrijver.Bibl. (tijdschr. art. niet vermeld): De Amsterdamsche Weeskamer, diss. Amsterdam (1878); Vondels woning in de Warmoesstraat (Amsterdam 1879); Het leven van onze voorouders, 6 dln (Amsterdam 1890-1906, grotendeels geschr. d. dr G. J. Dozy; opnieuw bew. en voortgez. door dr F. H. Fischer, Amsterdam 1938-1939); Uit onze oude Amstelstad (Amsterdam 1890-1893, 2de dr. 1902); Van vrijen en trouwen (Haarlem 1891).
Lit.: Gelegenheidsgeschriften kort na zijn overlijden: Ch. M. Dozy in Ned. Archievenblad 1893; A. Bredius in Oud-Holland 1893; W. R.
Veder in Levensber. Mij. van Lett. 1893; D. C. Meijer, in: Uit onze oude Amstelstad; voorts: Nieuw Ned. Biogr. Wrdb. III. kol. 1084.