Spaans dichter (Toledo - gest. vóór 1495), was een bekeerde Jood, die zover ging in zijn ijver dat hij het volk tegen zijn vroegere geloofsgenoten opzette. Men heeft hem zonder voldoende gronden de bekende politieke satiren de Coplas de ay Panadera, de Coplas del Provincial en de Coplas de Mingo Revulgo, evenals het begin van de Celestina toegeschreven.
Maar zijn naam in de geschiedenis van de letterkunde dankt deze antisemietische Jood toch vooral aan de Diálogo entre el Amory un Viejo, een dichtwerk in 62 strophen van elk negen verzen, een zeer dramatische samenspraak, die is nagevolgd door Juan del Encina, o.a. in de Êgloga de Cristino y Febea.Bibl.: (teksten): Obras, ed. R. Fouché-Delbosc, in Cancionero castellano del siglo XV, t. II (Madrid 1915), blz. 580-591.
Lit.: M. Menéndez y Pelayo, Antología de poetas liricos castellanos, t. VI (Madrid 1896), blz. CCCLXXVI-CGCLXXXIII.