is de verzamelnaam voor die soorten electronenbuizen*, welke worden gebruikt in de radiotechniek. Meer algemeen wordt echter deze uitdrukking ook gebruikt voor alle typen electronenbuizen.
Daar de oudste soorten radiobuizen uiterlijk veel op gloeilampen leken en ook enig licht gaven, werd vroeger de benaming radiolamp eveneens veel gebruikt. De meest gebruikte radiobuizen bestaan uit een glazen (soms metalen) ballon, die zo goed mogelijk luchtledig is gepompt en waarbinnen een aantal metalen onderdelen, de electroden, geïsoleerd zijn opgesteld. Bij de eenvoudigste buis (diode, fig. 1) is dit aantal electroden 2: een kathode (k) en een anode (a). De kathode kan worden verhit, meestal door een hierbinnen geplaatste gloeidraad (f) (die dus niet tot de eigenlijke electroden wordt gerekend). Soms doet de gloeidraad zelf als kathode dienst; men spreekt hier resp. van indirect en direct verhitte kathoden. Onder invloed van verhitting treedt electronenemissie van de kathode op.
De geëmitteerde electronen begeven zich gedeeltelijk naar de anode. Bij het aanbrengen van een geleidende verbinding tussen anode en kathode zal nu in deze verbindingsdraad een electrische stroom vloeien (Edison-effect). Deze stroom, de anodestroom, wordt veel groter wanneer aan de anode een positieve spanning wordt gegeven t.o.v. de kathode. De sterkte van de anodestroom kan worden gevarieerd wanneer tussen kathode en anode een derde electrode, het rooster, wordt aangebracht. (Het eerst werd dit gedaan in 1907 door Lee de Forest.) De zo verkregen buis noemt men een triode (fig. 2). De anodestroomsterkte hangt nu af van de spanning tussen rooster en kathode. De verhouding tussen een verandering van de anodestroom en de verandering van de roosterspanning, die hiervan de oorzaak is (bij constante anodespanning) noemt men de steilheid van de triode.Behalve de roosterspanning heeft natuurlijk ook de anodespanning invloed op de anodestroom. De verhouding tussen een variatie van de anodespanning en de verandering van de anodestroom die hiervan een gevolg is (bij constante roosterspanning) noemt men de inwendige weerstand van de buis. Men kan bij een variatie van de anodespanning de anodestroom constant houden door gelijktijdig de roosterspanning in tegengestelde richting te variëren. De verhouding van deze beide spanningsvariaties noemt men de versterkingsfactor. Is de steilheid van een buis S, de inwendige weerstand Ri en de versterkingsfactor g, dan is g = S x Ri (formule van Barkhausen). De belangrijkste eigenschappen worden doorgaans vastgelegd in een aantal grafieken (fig. 3 en 4), de karakteristieken van de buis, waarvan de meest gebruikte zijn de anodestroom-anodespanningskarakteristiek en de anodestroom-roosterspanningskarakteristiek.
Wanneer een radiobuis wordt gebruikt voor versterking van wisselspanningen wordt een grotere versterking bereikt naarmate de inwendige weerstand Ri groter is. Een middel om Ri te vergroten is het aanbrengen van een tweede rooster tussen de anode en het reeds eerder genoemde rooster. Een dergelijk rooster noemt men een schermrooster en de buis noemt men een schermroosterbuis, of tetrode. Ter onderscheiding van het schermrooster duidt men het eerder genoemde rooster aan als het stuurrooster. Het schermrooster geeft men een positieve spanning t.o.v. de kathode.
Bij verschillende toepassingen van tetrodes wordt hinder ondervonden van het feit, dat de op de anode aankomende electronen uit deze electrode weer electronen vrijmaken (secundaire emissie). De invloed hiervan kan worden te niet gedaan door tussen schermrooster en anode een derde rooster, het keerrooster of vangrooster aan te brengen, waardoor een buis met vijf electroden, eenpenthode, wordt verkregen. Het keerrooster wordt vrijwel altijd met de kathode verbonden. Door de hoge inwendige weerstand heeft de anodestroom-anodespanningskarakteristiek van een penthode een ander verloop als die van een triode. Terwijl in het begin voor alle functies in een ontvangtoestel eenzelfde type radiobuis werd gebruikt, past men tegenwoordig voor iedere functie speciaal hiervoor geconstrueerde buizen toe. Sommige hiervan hebben meer dan 3 roosters.
Men noemt deze huistypen hexoden (6 electroden; dus 4 roosters), heptoden (7 electroden), octoden (8 electroden) en enneoden (9 electroden). Hexoden, heptoden en octoden vinden hun voornaamste toepassingsgebied als mengbuis in radio-ontvangtoestellen*. De buis met 9 electroden (7 roosters) wordt gebruikt als frequentiedetector in ontvangtoestellen voor frequentiemodulatie. Soms worden enkele electrodensystemen te zamen in één ballon ondergebracht. Men spreekt dan bijv. van een triodehexode of een duo-diode-triode (twee diodes en één triode).
Constructief vertoonden de eerste radiobuizen veel overeenkomst met gloeilampen, zo was ook de doorvoering van de aansluitdraden door de wand verkregen door een aantal draden te zamen in een stukje glas te persen. Toen de radiotechniek zich op steeds hogere frequenties ging bewegen, gaven de op deze wijze geconstrueerde buizen moeilijkheden. Men is toen overgegaan tot de invoering van geheel andere constructies. Voor het gebruik bij zeer hoge frequenties deed zich ook de noodzakelijkheid voor om de afmetingen zo klein mogelijk te maken. In de loop der jaren zijn de afmetingen der buizen dan ook steeds kleiner geworden. Een groot verschil in afmetingen en con-
(pagina mist)