van gerechtelijke verrichtingen (of met een vreemd woord: désaveu) noemt men de rechtsvordering, die tot strekking heeft aanbiedingen, erkenningen of toestemmingen, in een burgerlijk geding door een procureur namens een partij gedaan of aangenomen of afgelegd, als niet geschied te verklaren en hetgeen daaruit is voortgevloeid als van onwaarde; de toewijzing hiervan is mogelijk, wanneer de partij hem daartoe geen bijzondere en bepaalde schriftelijke volmacht heeft gegeven (artt. 263 en 268 W. v. B.
Rv.). Zij schorst de hoofdzaak tot het op haar gewezen vonnis (art. 266 W. v. B. Rv.). De vordering wordt gericht tegen de wederpartij en de eigen procureur, van wie beweerd wordt, dat hij zijn boekje te buiten is gegaan en die bij toewijzing tot schadevergoeding veroordeeld kan worden of zelfs geschorst of ontzet (art. 271 W. v. B.
Rv.). Ook de procesopdracht zelf kan ontkend worden door een partij, te welker name door een procureur een geding wordt gevoerd (art. 272 W. v. B. Rv.). Of ook de opdracht of een handeling van de procureur der wederpartij kan worden ontkend, is betwist.Lit.: W. v. Rossem, Burg. rechtsvordering I, 3de dr., bew. d. R. P. Cleveringa (1934), blz. 398-411; Star Busmann, Hoofdst. v. burg. rechtsvordering (nieuwe ui tg., 1948); §§ 351~354; J.Zeylemaker in: Ind. T. v. h.
R. 131 (1930), blz. 219-249, en R. M. Th. 1948, blz. 319-354; G. Wijers in: Ind. T. v. h. R. 136 0932), blz. 97-115; G.
Verburg, De vrijwillige zaakwaarneming, Prf. Vrije Univ. 1949, blz. 216-223.