(Amsterdam 27 Dec. 1733 -11 Sept. 1793), zoon van Johannes, studeerde te Leiden sedert 1752 en promoveerde in 1759. Door toedoen van Linnaeus maakte hij een reis naar Upsala, waar hij zich nader bekend maakte met diens systematische indeling van het plantenrijk.
In 1769 werd hij hoogleraar in de plantkunde te Amsterdam en was tevens praktizerend geneesheer. In 1781 werd hij Inspector Collegii Medici en heeft als zodanig veel bijgedragen tot het tot stand komen van de Pharmacopaea Amstelodamensis nova. Hij paste in de Flora indica de Linnaeaanse nomenclatuur toe op de tropische planten.Bibl.: Over het door de grootste kruidkundigen nog duister gerekend en nog niet uitgewerkt bloemrijk geslacht der Gerania (proefschrift 1759, Specimen botanico-inaugurale de Genariis); Flora Indica, cui accedit series Zoophytorum Indicorum, nee non prodromus florae Gapensis (Leiden, Amsterdam 1768, bewerking van De Indische Bloemhof van zijn vader).
