Zuidnederlands letterkundige en historicus (Gent 21 Dec. 1518-20 Febr. 1569), Gents patriciër, die hoge ambten in zijn vaderstad bekleedde (o.a. dat van schepen) en tevens lid-factor was der rederijkerskamer „Maria t’Eeren”. Tussen ca 1550 en 1569 stelde hij een 30-tal werken op, waarvan echter de meeste ongedrukt bleven en verloren gingen.
Hij verwierf intussen algemene bekendheid met Den Spieghel der Nederlandscher Audtheyt, een archaeologisch-geschiedkundige compilatie. Veel groter belang evenwel hebben zijn boeiende gedenkschriften betreffende de gebeurtenissen, waarvan hij van 1566 tot 1568 te Gent ooggetuige was. Zijn spreuk was „Laet varen Nijd”. P. de Jode graveerde zijn portret (Antwerpen 1619) naar „een berookte schilderije”.DR W. VAN EEGHEM
Bibl.: De Cronijcke van Vlaenderen in 't corte (Ghendt 1557, herdr. ald. 1563); Den Spieghel der Nederlandscher Audtheyt (Ghendt 1568, herdr. als: De historie van Belgis, Ghendt 1574, 6de dr. in 2 dln, Gend 1829); Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568, uitg. d. F. Vanderhaeghen, 5 dln (Gent 1872-1881, Maetsch. der Vlaemsche bibliophielen IV, 1), Fr. vert. d. H. van Duyse: Mémoires d’un patricien gantois sur les troubles religieux en Flandre, 2 dln rijk verlucht (Gand 1905-’06).
Lit.: Bibliotheca Belgica. ie serie, V 59-72 (Gand 1880-90), met portr.; H. Nowé, M. v. V., in: Biogr. nat. de Belgique, XXVI (Bruxelles 1936/38 kol. 17 vlgg.).