is het verschijnsel dat in een bepaalde richting invallend licht zich naar alle richtingen heen verspreidt. Dergelijk licht, dat geen bepaalde richting meer heeft, noemt men ook diffuus licht.
Het verschijnsel treedt altijd op als licht zich door materie voortplant en wel des te sterker naarmate de golflengte van het licht korter is (Wet van Rayleigh, 1899). Omdat blauw licht dus meer verstrooid wordt dan rood licht, zien wij de hemel blauw. De verstrooiing kan zowel door stofdeeltjes als door de luchtmoleculen teweeggebracht worden. Zijdelingse verstrooiing treedt in sterke mate op in opalescerende stoffen, die daardoor gekenmerkt zijn, dat er in de stof grote schommelingen in de dichtheid voorkomen.Voor de lichttechniek is de lichtverstrooiing in melkglas belangrijk, waardoor verblinding ten gevolge van het directe aanschouwen van de lichtbron voorkomen kan worden. De „lichtverstrooiing” door matglas is eigenlijk geen verstrooiing, maar wordt veroorzaakt, doordat het oppervlak ruw is en de lichtstralen naar verschillende richting gebroken worden.