Engels landjonker en royalist (Wotton 31 Oct. 1620 - Londen 27 Febr. 1706), studeerde te Oxford en (in de rechten) te Londen, zonder daarmee een bepaald doel te bereiken of te beogen. Hetzelfde kan gezegd worden van zijn reizen op het vasteland.
Hij is bekend als een van de stichters van de Royal Society (1662), als schrijver over boscultuur en tuinaanleg en vooral om zijn nog steeds gelezen dagboek, dat eerst ruim een eeuw na zijn dood werd gepubliceerd.Bibl.: Fumifugium, or the Inconvenience of the Aer and Smoak of London Dissipated (1661); Sculptura, or the History and Art of Engraving in Copper (1662); Sylva, or a Discourse of Forest Trees (1664); Navigation and Commerce (1674); A Philosophical Discourse of Earth (1676); The miscellaneous writings, coll. by W. Upcott (1825, herdr. 1834). Zijn dagboek is uitgegeven onder de naam Memoirs (door W. Bray, 2 dln 1818, herdr. o.a. in 4 dln, 1906) en als Diary (door H. B. Wheatley, 4 dln 1879, door A. Dobson, 3 dln, 1906).
Lit.: G. Keynes, J. E., A Study in Bibliophily and a Bibliography of his writings (1937); W. H. Ponsonby, J. E., Fellow of the Royal Soc. (1933); C. Marburg, Mr Pepys and Mr Evelyn (1935).