Duits Egyptoloog (Berlijn 18 Febr. 1827 - Charlottenburg 9 Sept. 1894), ondernam in 1853 en 1857-1858 wetenschappelijke reizen naar Egypte, werd in 1864 Pruisisch consul te Cairo en in 1868 hoogleraar te Göttingen. In 1870 werd hij naar Egypte geroepen om een professoraat te Cairo te aanvaarden en in 1881 verkreeg hij de titel van pasja.
Sedert 1886 verbleef hij te Berlijn. Zijn veelzijdige werkzaamheid is bijna ieder deel der Egyptologie ten goede gekomen. Pas in later jaren begonnen zijn grote, baanbrekende werken door nieuwere vervangen te worden, zoals bijv. zijn Hieroglyphisch-demotisches Wörterbuch en zijn Dictionnaire géographique de l’ancienne Egypte. Zijn grootste verdiensten liggen op het gebied van het Demotisch, waarvan hij lange tijd vrijwel de enige beoefenaar geweest is. De bewonderenswaardige bewerking daarvan, die hij reeds in 1855 gaf in zijn: Grammaire démotique etc., is zelfs 70 jaar lang (tot ca 1925) de enige gebleven.