(Hindostani: trap) is de naam voor de steile bergranden van de hoogvlakte van Dekan (India) aan de oosten westzijde. De West-Ghats strekken zich uit van de Narbada in het N. tot Halabar in het Z., zijn gemiddeld 1000 m hoog (in het Z. tot 2000 m) en vormen de hoofdwaterscheiding.
Achter Bombay gaan spoorlijnen door de voornaamste passen (trappen) nl. de Tal Ghat (592 m) en de Bor Ghat (550 m). De Oost-Ghats vormen de plateaurand van Mahnadi in het N. tot aan de Kaweri in het Z.; zij gaan tot boven 1500 m, doch zijn gemiddeld slechts 600 m hoog.Lit.: N. Krebs, Morphol. Beobachtungen in Südindien. In: Sitzungsber. d.
Preuss. Akad. d. Wiss. Berlin 23 (1933); Idem, Zur Morphologie d.
Ost-Ghats (1935).
