Nederlands taalkundige (Utrecht 20 Juli 1870 - 9 Oct. 1946), promoveerde te Utrecht in de staatswetenschap (1901) en is werkzaam geweest als leraar Engels te Batavia en te Haarlem (1901-’18). Hij verwierf zich, onder de naam Charivarius, vermaardheid door medewerking aan De (groene) Amsterdammer, waarin hij op oorspronkelijke en humoristische wijze een rubriek voor taalbescherming redigeerde, alsook door zijn parodieën.
Bibi.: Charivaria I—III (1913-’16); Ruizerijmen I-V (19141918); De roemruchte bedrijven van Don Quichote de la Mancha (925); Herscheppingen, vrij naar Ovidius (1926); Geschiedenis des Vaderlands I—II (1927-1929). Klusjes en kliekjes, naar Schopenhauer (1930); Godengesprekken (1932); Het einde van Socrates (1934); Is dat goed Nederlands? (1940).