(in het Deens Fyn) is na Seeland het grootste der Deense eilanden en door de Grote Belt van Seeland, door de Kleine Belt van JuÜand en Sleeswijk gescheiden. Het vormt met Langeland, Taasinge (Thorsenge) en ongeveer 20 zeer kleine eilanden de Funense eilandengroep of het stift Funen met een oppervlakte van 3477 km2 en (1948) 338 013 inw.
In 1864 werd het vroeger tot Sleeswijk behorende eiland Aeröe er aan toegevoegd. Funen alleen telt 2976 km2 en (1948) 327 290 inw. Aan de kusten treft men in het N.O. de Odensfjord, in het W. de Gamborgfjord, de Fyns- en de Tybrind-Vig aan. Het eiland is vlak; alleen aan de zuid- en westzijde rijzen enige heuvels ter hoogte van ruim 100 m op.
De keileembodem is vruchtbaar en voor graanbouw geschikt. Van de rivieren is de Odense-Aa de voornaamste. De hoofdstad is Odense; andere zijn Assens, Middelfart aan de Kleine Belt, Kjerteminde aan de zuidpunt van het schiereiland Hindsholm, Svendborg met een goede haven, de vesting Nyborg aan de Grote Belt en Faaborg aan de Kleine Belt.Lit.: K. Andersen, Fynsk Landsbyliv (Kobenhavn 1932); E. Weymann-Munsk, Fünen als Siedlungsraum (1936).