(Thysanura) vormen een der vier orden van de Insecta Apterygota (z insecten). Zij missen dus de vleugels en vertonen practisch geen metamorphose.
Zij bewegen zich lopend zeer snel voort. Het lichaam is bedekt met haren of schubben, langwerpig en naar achteren geleidelijk versmald. Aan de kop bevinden zich behalve de bijtende monddelen een paar lange antennen en een paar primitieve ogen. Aan het einde van het achterlijf een drietal lange „staartdraden”.Van de enkele inlandse soorten is vooral bekend Lepisma saccharina L., het zilvervisje of de suikergast, een wit, glanzend, tot 1 cm lang insect, dat nogal eens in kasten, in reten van vloeren e.d. wordt aangetroffen, vooral indien het in huis vochtig is. De dieren zijn zeer lichtschuw, zodat men ze bij het openen van een kast nog juist ziet wegschieten. Ze leven van meel- en suikerproducten en kunnen hierin in pakhuizen schadelijk worden. In woonhuizen is echter de schade doorgaans van weinig belang.
Een andere soort is Thermobia domestica Pack., een zeer warmtelievend dier, dat van de vorige te onderscheiden is door de zwarte vlekkentekening.
Lit.: Handschin, Urinsekten oder Apterygota, in Dahl, Tierw. Deutschl. 16 T. (Jena 1929).
