Nederlands natuur- en letterkundige (Maastricht 1743-1811), werd door Jozef II belast met de taak, in de Oostenrijks-Nederlandse gewesten alle nuttige voortbrengselen uit de 3 rijken der natuur te verzamelen, en hij kweet zich daarvan op zo loffelijke wijze, dat hij tot erfelijk ridder, alsmede tot raadsheer-rapporteur van de raad van het gouvernement-generaal werd benoemd. Na de opstand in België tegen Oostenrijk werd hij op pensioen gesteld.
Bibl.: De febribus (1767); De revolutione Belgica, carmen hexametron; Des bois fossiles, découverts dans les différentes parties des Pays-Bas (1781).
