noemde men eertijds de bevoegdheden van de G.-G. van Ned.Indië, toegekend in de artt. 35-38 Indische Staatsregeling, om, in overeenstemming met de Raad van Indië, personen die gevaarlijk werden geacht voor de openbare rust of orde 1. het verblijf in geheel Nederlands-Indië te ontzeggen, 2. uit bepaalde gebieden er van te verbannen, of 3. een bepaalde plaats in Nederlands-Indië tot verblijf aan te wijzen, mits de betrokken personen vóórdat de beslissing gevallen is tot zijn verdediging behoorlijk was opgeroepen en gehoord. De exorbitante rechten vonden o.m. toepassing op leden van de Indische Partij: Douwes Dekker, Tjipto, en Soewardi (1913), op leden van de Communistische Partij: Sneevliet, Van Buurink, Baars, Bergsma, Semaoen, Tan Malakka (1918-1922).
In 1926-’27 vond de massa-internering plaats aan de Boven-Digoel, naar aanleiding van de revolutionnaire actie in West-Java en aan Sumatra’s Westkust. Onder G.-G. jhr De Jonge werd Soekarno naar Flores verbannen en later naar Fort de Koek overgebracht. In 1934 werd Hatta eerst aan de Boven-Digoel geïnterneerd en later naar Banda-Neira overgebracht. PROF. DR C. GERRETSON
Lit.: P. H. C. Jongmans, De exorbitante rechten v. d. Gouv.Gen. in de praktijk, diss. Amsterdam (1921).