een der drie grootste Romeinse juristen uit de keizertijd (Papinianus, Ulpianus, Paulus), bekleedde onder de keizers Caracalla tot en met Alexander Severus, wiens voornaamste juridische raadsman hij was, hoge ambten, was in 222 praefectus praetorio en werd door muitende praetorianen in 228 vermoord. Hij was een man van enorme productiviteit en blijkens zijn vele citaten uit andere werken van grote belezenheid, tevens steeds helder en duidelijk ofschoon niet van de diepte en originaliteit van Papinianus of de scheppende kracht van Julianus.
Hij schreef 81 boeken over het praetorisch recht, Ad edictum praetoris, en 51 boeken Ad Masurium Sabinum, dat is over het ius civile, en vele kleinere geschriften. De uittreksels uit zijn werken vormen ongeveer een derde gedeelte der Digesten. Het in 1514 ontdekte zgn. Liber singularis regularum wordt niet meer aan hem toegeschreven en ook aan zijn auteurschap van de Institutiones, waarvan in 1835 fragmenten zijn gevonden, wordt thans door sommigen getwijfeld. Zijn leerling was Herennius Modestinus (ca 200-250), de laatste klassieke Romeinse jurist van betekenis.Lit.: Fr. Schulz, Die Epitome Ulpiani (1926); Idem, History of Roman Legal Science (Oxford 1946); Idem, Die Ulp.fragmente des Pap. Ryl. 474 in: Zeitschr. f. Rechtsgesch. dl 68 (1951); H. J. Wolff, Zur Überlieferungsgesch. v. Ulp. Libri ad Sab. in: Festschr. f. Fr. Schulz (1951), dl II, blz. 145-172; H. F. Jolowicz, Histor. Introd. to Roman Law (2nd ed. 1952).