(1, natuurkunde) is de eigenschap, dat, waar een deel van het geheel ophoudt, doorlopend, zonder tussenpoos een ander begint. Ruimte en tijd kan men continuïteit toeschrijven, materiële lichamen slechts schijnbaar, daar, volgens de atoomtheorie haar kleinste delen door tussenruimten (moleculaire interstitiën of poriën) gescheiden zijn.
Volgens de quantumtheorie vinden ook de werkingen tussen moleculen of andere elementaire bestanddelen niet continu plaats, maar in sprongen of quanta.(2) In de geschiedenis en het openbare leven verstaat men onder continuïteit de innerlijke samenhang en de voortdurende ontwikkeling van een gedachte of een stelsel; in het parlementaire spraakgebruik, het aanknopen van verhandelingen aan voorafgaande verhandelingen, zodat de beraadslagingen over een zaak, ook als deze in verschillende zittingen behandeld wordt, toch als een ondeelbaar geheel beschouwd moeten worden.