(= opeenvolging der tijden) is de wijze waarop de tijden van het werkwoord in de bijzinnen afhankelijk zijn van die in de hoofdzinnen. Bijv.: Je beweerde gisteren dat je niet kwam en nu ben je er toch (hoofdzin en bijzin beide o.v.t.).
Gisteren beweer je: „ik kom niet” en nu ben je er toch (hoofdzin en bijzin beide o.t.t.).