(Kimbren), Germaans volk; onder invloed van de klassieke spellingen schrijven en spreken wij de naam als Cimbren, terwijl het Chimbren zou moeten luiden. Het volk is vermaard geworden doordat het van de Noordzee, door Germanië heen, in de gewesten van de Kelten aan de Donau doordrong en in 113 v.
Chr. bij Noreja, in het hedendaagse Karinthië, de consul C. Papirius Carbo een nederlaag toebracht. Zij vielen echter niet, zoals de Romeinen gevreesd hadden, in Italië, maar trokken in 109 v. Chr. westwaarts door Helvetië naar het Z. van Gallië.
Onder hun koning Bojorix versloegen zij, in het gebied van de Allobrogen, de Romeinse consul Marcus Julius Silanus. In plaats van hun overwinning te voleindigen, vroegen zij bescheiden aan de Romeinse Senaat om enige landen, doch dit werd afgewezen. De consul Lucius Cassius Longinus sneuvelde in 107 in een veldslag tegen de Helvetische Tigurijnen, die zich bij de Cimbren had-den gevoegd, doch de vreselijkste nederlaag tegenover de Cimbren leden de Romeinen in 105 bij Arausio (thans Oranges), niet ver van de Rhóne, waar 3 legers, een onder de consul Cnaejus Mallius, een onder proconsul Quintus Servilius en een onder de consularis Marcus Aurelius Scaurus, door hen werden vernietigd. Ook nu echter rukten de Cimbren niet naar Italië, maar westwaarts over de Pyreneeën naar Spanje, vanwaar zij, door de Keltiberiërs tegengehouden, naar Gallië terugkeerden en over de kustgewesten noordwaarts doordrongen tot aan de Seine, waar het eedgenootschap van de Belgen hun een ernstige tegenstand bood. De Belgen waren echter niet in staat hen te overwinnen, daar de Cimbren niet alleen hulp ontvingen van de Helvetiërs, maar ook van de Teutonen, onder aanvoering van hun koning Teutobod. Nu besloten de aanvoerders van die Germaanse en Keltische volken naar Italië te trekken.
Inmiddels hadden de Romeinen het opperbevel in het Z. van Gallië opgedragen aan Marius, de enige van wie zij redding verwachtten. Het gelukte hem de beide stammen in twee afzonderlijke gevechten te vernietigen, de Teutonen bij Aquae Sextiae (102 v. Chr.), de Cimbren bij Vercellae (101 v. Chr.).
De naam Cimbren werd in de dagen van Tacitus nog gevoerd door een kleine volksstam, die gezanten afvaardigde naar Augustus. Zij bewoonden de Cimbrische Chersonesus of het hedendaagse Jutland, waar in het N. het district Himmerland nog de herinnering aan hun naam bewaart.