is de naam van een tweezaadlobbige plantenfamilie uit de verwantschap van de boterbloemen, Magnolia’s enz. Het zijn struiken met tegenoverstaande, enkelvoudige, gave bladeren zonder steunblaadjes, geurig door oliecellen in alle delen, met alleenstaande, welriekende bloemen in de bladoksels.
De bloemen vertonen in een spiraal talrijke bloemdekbladeren, zonder duidelijk verschil tussen kelk en kroon, 10-30 meeldraden en ca 20 stampers, elk met 2 zaadknoppen en in een bekervormige bloembodem verscholen. De vruchten zijn dopvruchten. Algemeen worden van deze familie 2 soorten als sierplant gekweekt: Calycanthus floridus L., afkomstig uit Noord-Amerika, de zgn. Specerijstruik, met van onderen grijsviltige bladeren en bruine naar aardbeien riekende bloemen, en de uit China afkomstige C. praecox L. (syn. Chimonanthus fragrans Lindl.) of Winterbloeier, met geelachtige, van binnen purperrode bloemen die zich reeds in Febr. of Mrt openen, vóór dat de bladeren zich ontplooien.
