Romeinse voornaam, die men als Gaius moet uitspreken, daar de schrijfwijze Caius, en de gebruikelijke afkorting er van: C., dateren uit de tijd, toen de letter C in het Romeinse alphabet nog zowel de g-klank als de k-klank weergaf. Bij de huwelijksplechtigheid aanvaardde de bruid de bruidegom als man met een formule, waarbij, naar een van de vele verklaringen die van deze raadselachtige woorden gegeven zijn, Gaius als typische voornaam voor de man gold: ubi tu Gaius, ego Gaia.
Volgens anderen moet echter Gaius hier als nomen gentile en niet als praenomen worden opgevat. De Latijnse formule is overigens nergens overgeleverd of zelfs vermeld, maar is vertaald naar het Grieks bij Plutarchus, Quaesl. Roman. XXV.
Lit.: Plutarchus’ Qu. Rom., ed. H. J.
Rosé (1924), blz. 183; Th. Mommsen, Röm. Forschungen I (1864), blz. 11 vlg.; P. E.
Corbett, The Roman Law of Mariage (1930), blz. 74; M. Rage-Brocard, Rites de Mariage (1934), blz. 27 vlg.