ontstaan in snel stromende bergbeken, rivieren en aan rotskusten in de branding, op taaie, homogene gesteenten, zoals kwartsiet en vuursteen. Door het botsen van een reeds min of meer afgeronde steen (rolsteen) op een andere, ontstaan kegelvormige breuken in het gesteente, botskegels, waarvan de top van de afgeknotte kegel aan de oppervlakte ligt en de kegelmantel in het gesteente dringt. De grootte van het bovenvlak hangt van de krommingsstraal der beide botsende stenen af; hoe groter die zijn, hoe groter het bovenvlak van de afgeknotte kegel.
Onder botsfiguren worden nu verstaan de bovenvlakken dezer afgeknotte kegels en de doorsneden door de botskegels, die ontstaan door afslijting der rolstenen door het transport in de rivier of door de voortdurende bewerking in de branding. De botsfiguren zijn dus in het algemeen kegelsneden en zijn als zodanig ten naaste bij cirkels, ellipsen, parabolen en hyperbolen.