Duits letterkundige en historicus (Leipzig 25 Sept. 1812 -5 Mrt 1901), vestigde zich in 1835 als privaat-docent te Leipzig en werd er in 1838 benoemd tot buitengewoon hoogleraar. Een redevoering, in 1845 gehouden en vervolgens onder de titel: An Sachsens Stände gedrukt, bracht hem in aanraking met de rechtbank; wel werd hij vrijgesproken, maar hij ontving bevel, om zich voortaan van voorlezingen over staatsrechtelijke onderwerpen te onthouden.
Nu bepaalde hij zich tot sociale vraagstukken en weldra verschenen zijn Vorlesungen über Sozialismus und soziale Fragen. In 1848 leidde hij de volksbeweging te Leipzig en werd daarna naar het Voor-Parlement te Frankfort en vervolgens naar de Duitse Nationale Vergadering afgevaardigd. In 1849 gaf hij zijn Erinnerungen aus der Paulskirche uit. Hij redigeerde de Germania en de Deutsche Annalen, maar reeds de eerste aflevering van laatstgenoemd tijdschrift bezorgde hem een maand gevangenisstraf en in 1853 het verlies van zijn betrekking als hoogleraar. De cultuurgeschiedenis werd nu het hoofdonderwerp van zijn studie en hij leverde op dat gebied veel voortreffelijks. In 1865 werd hij weer tot hoogleraar te Leipzig benoemd.Bibl.: Deutschland im 18ten Jahrh. (4 dln, 1854.-1880); Gesch. Deutschlands v. Wiener Kongresz bis z. Aufrichtung eines dtschen Kaisertums; Deutsche Volks- und Kulturgesch. (3de druk, 1897); Mein Leben und ein Stück Zeitgesch. (2 dln, 1886-1887); Gesch. der Leipziger Krämerinnung 1477-1880 (1891); Fünfzig Jahre im Dienste d. nationalen Gedankens (1892); Gesch. d. dtschen Einheitsgedankens (1894).