aardstorting, aardschuiving, puinafglijding, zijn min of meer synonieme begrippen, die alle betrekking hebben op bewegingen van de bodem in bergstreken ten gevolge van de zwaartekracht. Deze kunnen in twee groepen verdeeld worden: i.
Bewegingen van puin (aarde en stenen) en 2. bewegingen van rots. De namen aardstorting, -schuiving en puinafglijding hebben op de eerste groep betrekking, die door de verwering* wordt voorbereid, terwijl de aanleiding tot het neerstorten gewoonlijk in overvloedige regen, die de grond doorweekte en glibberig maakte, gezocht moet worden. Voordat een dergelijke aardschuiving met catastrofale snelheid optreedt, ontstaan boven in het afschuivende gebied scheuren in de bodem en vinden tegelijkertijd langzame bewegingen plaats. Is het eenmaal tot de vorming van open spleten in het afschuivingsgebied gekomen, dan dringt het regenwater gemakkelijk in de bodem en smeert het schuifvlak. Na sterke regenval kan dan een aardstorting verwacht worden. De tweede groep zou kunnen worden samengevat onder het woord: rotsstorting, waarbij aanvankelijk vaste rots in beweging komt, hetzij in den beginne glijdend over een door regenwater of bronwater gesmeerd laagvlak (Goldau 1806, 457 doden) of door eenvoudig afbreken van een rotsmassa.
Soms is dit laatste veroorzaakt door onoordeelkundig ingrijpen door de mens (Leigroef bij Elm, bergstorting 1881, 115 doden). In gebieden, die vrij zijn van sterke aardbevingen, komt geen enkele bergstorting plotseling. Alb. Heim wijst er in zijn boek van 1932 uitdrukkelijk op, dat steeds aan de catastrofale beweging voorbereidende gebeurtenissen voorafgaan. Spleetvorming in het oorsprongsgebied, beweging langs spleten, knallen in de rots en neervallen van rotsblokken zijn voorboden van het naderend onheil. Tegenwoordig worden in Zwitserland afschuivende gebieden door meting gecontroleerd.
Zo bedroeg de jaarlijkse afschuiving van de Motto d’Arbino bij Bellinzona van 1888-1902 5 cm; van 1902-1919 8,4 cm; van 1919-1924 15,5 cm; van 1924-1925 26 cm; van 1925-1926 46 cm. Eind Juli 1928 werd de bevolking van enige alpenweiden aangeraden, zich in veiligheid te stellen en 2 Oct. 1928 stortte ongeveer 40 mill. m8 rots in het Valle d’Arbedo, terwijl de rest van het in beweging zijnde gedeelte, ongeveer 130 mill. m8 rots, nog boven bleef. Deze bergstorting is slechts gedeeltelijk geweest en dus nog niet afgelopen. Elk ogenblik kan verwacht worden dat het Zwitserse dorp Linthal door een rotsstorting gedeeltelijk verwoest zal worden. Op de Kilchenstock, boven dit dorp gelegen, is een rotsmassa van 1 k 2 mill. ton in beweging. Deze wordt door meting nauwkeurig gecontroleerd en het is gebleken, dat de snelheid van jaar tot jaar toeneemt.
In 1927 1 mm per dag; 1928 tot 2 mm; 1929 tot 2j mm; 1930 enige mm; 1931: 10 mm; 1932: tot 40 mm per dag. Gedurende Jan., Febr. en Mrt staat de beweging stil (winterslaap door bevriezen van de bodem).In gebieden, waar door de snelle verwering veel los puin de berghellingen bedekt (o.a. in de tropen) en waar aardbevingen optreden, kunnen ten gevolge daarvan plotseling aardschuivingen optreden. Op Java en Bali zijn hierdoor dorpen verwoest, die hetzij onder een aardschuiving bedolven werden of, aan de rand van een afgrond staande, met de grond afschoven, vgl. Wonosobo 1924 (z aardbevingen). In vulkanische streken treden soms bergstortingen op ten gevolge van het doorbreken van een kratermeer. Er is dan tevens veel water met het puin vermengd, zodat de gebeurtenis het midden houdt tussen een bergstorting en een lahar*. In voorhistorische tijd werd vermoedelijk op deze wijze het „land der 10000 heuveltjes” bij Tasikmalaja (Java) gevormd, waarbij een massa van bijna 3000 mill. m3 omlaag stortte. Ten slotte zouden tot de bergstortingen ook gerekend kunnen worden de lawines van gloeiende brokken lava, zoals die o.a. van de Merapi bij Jokjakarta bekend zijn, en die een soort van gloedwolken* met zich mee brengen.
PROF. DR B. G. ESCHER
Lit.: Alb. Heim, Ueber Bergstürze (Zürich 1882); E. Buss en Alb. Heim, Der Bergsturz von Elm (Zürich 1881); B. G. Escher, L’éboulement préhistorique de Tasikmalaja et le volcan Galounggoung (Java) (Leidsche Geolog.
Meded. I, 1925, blz. 8-21); M. Zurbruchen u. P. Knoblauch, Die Bewegungen am Motto d’Arbino bei Bellinzona (Die Alpen, III, 1927, blz. 361-373); Alb. Heim, Bergsturz und Menschenleben (Zürich 1932, ook verschenen in Vierteljahrsschr. d.
Naturf. Ges. Zürich).