Attisch redenaar (geb. vermoedelijk ± 440 v. Chr.), is het meest bekend uit het proces der Hermokopiden.
Hij werd van medeplichtigheid verdacht, omdat de Herme vóór zijn huis onbeschadigd was gebleven, en aangeklaagd, doch redde zichzelf door een aantal daders (terecht of ten onrechte) aan te wijzen. Toch moest hij in ballingschap gaan. Wel keerde hij tijdens de oligarchische omwenteling terug (411), maar werd gevangen genomen. Ook in 407 mislukte een poging tot terugkeer ondanks een door hem gehouden redevoering. Eindelijk in 402 na verdrij ving der Dertig tyrannen* keerde hij terug. Doch in 399 is hij aangeklaagd (maar vrijgesproken) wegens ontwijding der Eleusinische mysteriën, waaraan hij had deelgenomen, hoewel hij wegens zijn verbanning atimie* op zich had geladen.
Later is hij tot eer gekomen; want in 391 ging hij als gezant naar Sparta om over de vrede te onderhandelen, die echter niet tot stand kwam. Hijzelf werd wegens „slecht gedrag als gezant” verbannen en stierf in den vreemde.Redevoeringen:
1. Over zijn eigen terugkeer uit de ballingschap (407);
2. Over de mysteriën (399), belangrijk vooral, omdat hij er de geschiedenis van het Hermokopiden-proces in vermeldt;
3. Over de vrede met Sparta (391).
Een vierde, op zijn naam staande redevoering is onecht. Zijn stijl is eenvoudig, maar werd in de Oudheid wegens het ontbreken van oratorische wendingen weinig bewonderd.
Bibl.: Uitgave met Franse vertaling van G. Dalmeyda (1930).
Lit.: Blass, Attische Beredsamkeit, I, 2. Aufl.; Kirchner, Prosopographia attica; Ed. Meyer, Gesch. des Altertums, IV; J. Busolt, Griech. Geschichte, III, 2; J. Beloch, Griech.
Geschichte, II, 1 (2. Aufl.).