Duits socioloog en filosoof (Hamburg 4 Juni 1867) werd na privaatdocent geweest te zijn te Brunswijk en Berlijn in 1925 hoogleraar aan de Universiteit van Berlijn. Zijn vroegere geschriften hadden de ethnologie en de „Völkerpsychologie” tot uitgangspunt (Naturvölker und Kulturvölker, 1896, Die Stetigkeit im Kulturwandel 1908).
Daarna wendde hij zich onder invloed van Simmel tot de algemene sociologie, waar hij zich in het bijzonder toelegde op de studie der groepen en hun onderlinge verhoudingen en als zodanig dus een vertegenwoordiger is van de formele sociologie (z sociologie). Onder zijn leiding verscheen het bekende Handwörterbuch der Soziologie (1931).Bibl. (beh. de reeds genoemde werken): Machtverhältnisse und Machtmoral (1916); Staat und Gesellschaft in der Gegenwart (1916, 1929); Studien zur Ethnologie und Soziologie (2 dln 1917); Der Dualismus im modernen Weltbild (1923); Gesellschaftslehre (1923, 1928); Der geistig-sittliche Gehalt des neueren Naturrechts (1927); Kleine Gesellschaftslehre (1949).
