is een verhaal uit Duizend en één Nacht. In korte trekken komt het hierop neer, dat Aladdin, zoon van den armen kleermaker Moestafa, een Afrikaans tovenaar ontmoet, die hem meeneemt en hem opdraagt in het binnenste der aarde een lamp te gaan halen, die bovennatuurlijke eigenschappen bezit.
Na vele avonturen en het overwinnen van grote moeilijkheden en gevaren wordt Aladdin bezitter der Wonderlamp, en, teruggekeerd tot zijn moeder, slaagt hij er in, met behulp van deze lamp zoveel schatten te verwerven, dat hij de dochter van den sultan ten huwelijk kan vragen. Het sprookje, misschien uit Indië afkomstig, behoort tot de jongste, Egyptische laag van de 1001 Nacht. Het werd ook in de literatuur behandeld, o.a. door den Deensen dichter Oehlenschlager, die in zijn Aladdin (1804) het beeld tekende van den genialen, intuïtieven geluksmens.Lit.: G. Huet, Les origines du conté d’Aladdin et la lampe merveilleuse, in: Revue de l’hist. des religions, LXXVII (1918).