Nederlands vrijdenker en taalgeleerde (Amsterdam 1632/’33 - begr. 15 Oct. 1669), werd student te Utrecht (1653), te Leiden in de medicijnen (1656) en promoveerde aldaar in de rechten op proefschrift De querela inofficiosi testamenti et legitima (1661). Hij schreef een verklarend woordenboekje van Latijnse juridische termen, maar is vooral bekend als schrijver van een tweetal werken, w.o. een algemeen woordenboek der bastaardwoorden, die een bestrijding bevatten van elke dogmatische godsdienst en in het bijzonder van de Christelijke.
Vóór zijn laatste werk geheel was afgedrukt, werd hij gearresteerd en op 27 Juli 1668 tot 10 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij overleed in het Rasphuis te Amsterdam.Bibl.: ’t Nieuw woorden-boek der regten (Amstelredam 1664); Een bloemhof van allerley lieflijkheyd (Amsterdam 1668); Een ligt schijnende in duystere plaetsen (1668).
Lit.: P. H. van Moerkerken, A. K., een strijder voor het vrije denken, in: Vrije Bladen XIX, 2 (1948). Over zijn woordenboeken: J. J. Salverda de Grave, De Fr. woorden in het Ned. (Amsterdam 1906), p. 12 e.v.