Zweer (ulcus) is de naam van eene weefselverwoesting in een of ander ligchaamsdeel, waarin zich doorgaans eene ontsteking openbaart. De zweer heeft het voorkomen van eene wond en vertoont zich als eene plek zonder opperhuid en niet geneigd tot genezing. Elke zweer ontlast een afgescheiden vocht van verschillende hoeveelheid en gesteldheid. Voor zoover dit vocht door verwoesting van het weefsel is ontstaan, draagt het den naam van slechten etter (sanies).
Daar echter de omringende deelen gewoonlijk desgelijks ontstoken zijn, vermengt zich dat vocht met de ontstekingsproducten, namelijk met goeden etter (pus). Eene zweer heeft in het algemeen de neiging om grooter, althans om niet kleiner te worden. Hare genezing geschiedt doorgaans zeer langzaam, doordien de bodem der zweer in de eerste plaats gezuiverd moet worden van al het bedorven weefsel, waarna hij met vleeschtepeltjes wordt bedekt, die aan hunne toppen goeden etter afscheiden en het vleeschverlies zoeken aan te vullen. Ten laatste groeit er eene opperhuid overheen en de zweer is verdwenen. Eene herstellende zweer is dus gelijkvormig aan eene genezende of tot granulatie overgaande wond. Dikwijls echter wordt de genezing van eene zweer door eene of andere in of buiten het ligchaam aanwezige oorzaak gestoord, zoodat de vleeschtepeltjes der oppervlakte telkens wederom ter prooi zijn aan verwoesting. De zweren plaatsen zich het meest op de huid of op een der slijmvliezen. Niettemin kan de ontsteking, die eene zweer doet ontstaan, dieper gelegen zijn, bijv. in het been of het beenvlies, maar de zweer openbaart zich steeds aan de oppervlakte, en zoo ontstaat een fistel.
Wij ontwaren bij iedere zweer twee tegenovergestelde verschijnselen, namelijk vernietiging en vorming van weefsels. Zweren, bij welke de eerste de overhand heeft, noemt men atonische of torpide (vuile, booze) zweren, terwijl men zoodanige, bij welke de vorming van nieuwe weefsels de overwinning behaalt, met den naam van goedaardige zweren worden bestempeld. De gedaante der zweren is gewoonlijk rond, maar ook wel onregelmatig. Bij elke zweer onderscheidt men den grond of bodem, de randen en den omtrek. De eerste kan vlak of uitgehold en in enkele gevallen bol wezen. Het kan zijn, dat hij met slecht, stinkend ettervocht en met bedorven weefselvlokken bedekt of met eene witte, spekachtige zelfstandigheid bekleed of met eene goeden etter afscheidende granulatie voorzien is. De randen van eene zweer zijn plat of uitpuilend, wal vormig, somtijds hard (calleus of eeltachtig), somtijds week, dikwijls gegolfd of geboezemd enz. De omtrek van eene zweer kan normaal zijn, maar ook rood en ontstoken, hard, gezwollen enz.
De oorzaken, die eene zweer doen ontstaan, zijn gedeeltelijk van uitwendigen aard, gedeeltelijk in het ligchaam gelegen. Tot de eersten behooren voortdurende plaatselijke prikkels van mechanischen of chemischen aard, welke veelal pijnlijke zweren doen ontstaan. Ook is stoornis in den omloop van het aderlijk bloed of eene gebrekkige gesteldheid der aderen dikwijls de oorzaak van zweren, weshalve zij bij bejaarde lieden dikwijIs aan de onderste ledematen voorkomen. Uit het gestel ontstaan voorts scropunleuse, tuberculeuse, lupeuse, scorbutieke, syphilitische en kankerachtige zweren. De behandeling der zweren is naar den aard van deze zeer verschillend. Pijnlijke zweren, vergezeld van ontsteking, vereischen in de eerste plaats de verwijdering der uitwendige oorzaken. Men bedekt zulk eene zweer met zink- of loodzalf of met vochtigwarme compressen. Zeer pijnlijke zweren toucheert men met helschen steen, waarna de pijn doorgaans dadelijk ophoudt.
Bij zweren met eene sterke granulatie en eene voldoende ettervorming bezigt men zamentrekkende middelen, omslagen met loodwater of met een afkooksel van eikenbast enz. Krachtiger echter werkt een dagelijks touchéren van den bodem der zweer met helschen steen. Eeltachtige zweren met harde randen bieden veelal een hardnekkigen weerstand aan de genezing. Hierbij komt een zamendrukkend hechtpleisterverband te stade, vergezeld van vochtig-warme omslagen of een aanhoudend warm waterbad. Dikwijls echter moet men zijne toevlugt nemen tot doortastende middelen. Zweren, die uit het gestel voortkomen, vorderen niet alleen eene plaatselijke behandeling, maar ook eene verwijdering van hare bron. Dientengevolge gebruikt men bij klierachtige zweren levertraan, terwijl men syphilitische zweren met kwikzalf behandelt.