Zuring (Rumex L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Polygoneën en telt in ons Vaderland althans een vijftiental soorten, welke met uitzondering van een paar tweejarigen (R. maritimus en palustris) tot de overblijvende planten behooren en meerendeels op vochtige plaatsen groepen, vooral langs slooten en vijvers. Zij onderscheiden zich door een kruidachtigen, al of niet vertakten, wel eens 2 Ned. el hoogen stengel, aan wiens voet in den regel eenige tot eene roset zamengevoegde groote wortelbladeren voorkomen, terwijl hooger op kleinere stengelbladeren verspreid zijn. Al die bladen zijn oningesneden, dikwijls langs den rand gegolfd en veelal lang gesteeld. De talrijke kleine, groenachtige bloemen ontluiken in de zomermaanden en zijn tot schijnkransen vereenigd.
Het bloemdek is zesdeelig; de drie binnenste slippen zijn grooter dan de drie buitenste en de zes meeldraden paar aan paar tegenover deze laatsten geplaatst. De bloemen zijn twee- of éénslachtig of ook polygamisch en laten driekante nootjes achter, welke door de drie grootste dekblaadjes zoodanig zijn ingesloten, dat zij gelijken op zaadkorrels, in eene driekleppige doosvrucht verborgen. Van de soorten noemen wij: de echte waterzuring (R. aquaticus), die weinig voorkomt, — de oeverzuring (R. hydrolapathum), zich onderscheidend door de wortelbladeren, die naar de basis smaller worden, vermoedelijk de herba Britannica, door de inwoners van GrootBrittanje aan de soldaten van Caesar tegen scheurbuik aanbevolen, — de gekrulde zuring (R. crispus) met sterk gegolfde bladeren, — het riddersblad (R. obtusifolius) met stompe onderste bladeren, — de gewone of veldzuring (R. acetosa), — de kleine wilde zuring (R. acetosella) met smalle lancetvormige bladeren, — de getrapte zuring (R. conglomeratus), — de roode zuring (R. sanguineus), — de groote zuring (R. maximus), — de paardenzuring (R. Hippolapathum), — de veldzuring (R. pratensis), — en de blauwe zuring (R. scutatus).