Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Windischgrätz

betekenis & definitie

Windischgrätz is de naam van een oud adellijk geslacht uit Stiermarken, afkomstig van markgraaf Ulrich van Carinthië. Het heeft Veriand, heer van Grätz in de Windische Mark tot stamvader en verdeelde zich na den dood van Koenraad door Ruprecht en Siegmund in twee naar hen genoemde lijnen. Een tak der lijn van Siegmund werd in 1557 door keizer Ferdinand I tot de grafelijke waardigheid verheven, verwierf in 1565 het opper-erflandstalmeestersambt en den rang van Hongaarsch magnaat, verkreeg in 1682 de rijksgrafelijke waardigheid, kocht in 1804 de vrije heerlijkheden Eglofs en Siegen in Zwaben (sedert 1806 onder Würtembergsche souvereiniteit) en werd daarop den 24sten Mei 1804 door keizer Frans II onder den naam Windischgrätz in den rijksvorstenstand met regt van eerstgeboorte opgenomen, terwijl hij zitting en stem verwierf in het collegie der Zwabensche graven.

In 1822 werd door keizer Frans de vorstelijke titel toegekend aan alle leden van dit geslacht, hetwelk voorts uitgestrekte heerlijkheden bezit in Bohemen, Neder-Oostenrijk en Stiermarken. Het behoort tot de R. Katholieke Kerk. Van zijne leden noemen wij:

Alfred zu Windischgrätz, een Oostenrijksch veldheer, geboren te Brussel den 11den Mei 1787. Hij nam in 1804 als luitenant dienst in het uhlanenregiment Schwarzenberg, streed als luitenant-kolonel bij Leipzig en zag zich in 1813 tot kolonel en kommandant van het kurassiersregiment grootvorst Constantijn benoemd. In 1814 kommandeerde hij zijn regiment met veel beleid, inzonderheid bij Troyes en bij La Fère Champenoise, werd in 1826 generaal en brigadier te Praag, in 1830 ridder van het Gulden Vlies, en in 1833 luitenant-veldmaarschalk en bevelhebber eener divisie. Toen hij zich tijdens de Maartbeweging van 1848 toevallig te Weenen bevond, belastte hij zich met het opperbevel aldaar en nam de strengste maatregelen om het uitbarsten van nieuwe ongeregeldheden te verhoeden. Weldra echter kwam de openbare meening zoo krachtig tegen hem in verzet, dat hij door den Keizer naar Bohemen werd gezonden. Na den opstand te Praag van 11 Junij betoonde hij jegens de opstandelingen veel toegevendheid, en bleef zelfs nog den weg der gematigdheid bewandelen, toen zijne gemalin, eene vorstin Schwarzenberg, in hare kamer doodgeschoten en zijn oudste zoon doodelijk gewond was. Zoodra het berigt van de October-omwenteling te Weenen de stad Praag bereikte, rukte Windischgrätz met alle beschikbare strijdkrachten aanstonds op naar de hoofdstad, ontving van den Keizer het opperbevel over alle legerkorpsen met uitzondering van de Italiaansche, trok den 31sten October binnen Weenen en beteugelde den opstand.

De nieuwe keizer Franz Joseph bevestigde hem in zijne waardigheden, waarna hij in het midden van December met eene armee van 150000 man naar Hongarije trok, Preszburg, Raab en den 5den Januarij 1849 Buda-Pesth bezette en zich daarna, de magt van den vijand te gering schattend, drie maanden bezig hield met regéringsmaatregelen en veroordeelingen, zoodat de Hongaren tijd hadden om zich te hereenigen en te versterken. De Oostenrijksche generaals werden in April de een na den ander overrompeld en geslagen, terwijl zij de belangrijkste vestingen verloren, zoodat Windischgrätz, zooals hij in zijn 34ste bulletin verklaarde, zijn leger in zijne geconcentreerde stelling vóór Pesth moest zamentrekken, eene beweging, waarbij hij zich door den vijand met ongewonen ijver zag achtervolgd. Den 12den April werd Windischgrätz wegens onbekwaamheid afgezet en door Welden vervangen. Windischgrätz begaf zich nu naar zijne goederen in Bohemen. Hij werd in 1859 door den Keizer tot gouverneur van Mainz en tot erfelijk lid van den Rijksraad benoemd, en overleed den 21sten Maart 1862. Op zijn last werd geschreven: „Der Winterfeldzug 1848—1849 in Ungarn (1851)”.

< >