Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wieren

betekenis & definitie

Wieren (Algae) is de naam eener familie van planten, welke in het water of in een zeer vochtigen dampkring leven. Haar loof is wel eens slijmerig of vliezig en ook wel leder- of kraakbeenachtig en bestaat uit enkelvoudige of aaneengeschakelde cellen, of ook uit een gelijkvormig celweefsel, waarvan de deelen door tusschencellige stof onderling verbonden zijn. De inhoud der cellen bestaat uit bladgroen, soms met eene roode verscheidenheid. De sporen ontstaan óf in de loofmassa óf in afzonderlijke kiemhuisjes en zijn dikwijls van tweeërlei soort, zoodat de wieren ook wel in enkelvoudige (isocarpae) en dubbelsporige (heterocarpae) verdeeld worden.

Bii de laagst bewerktuigde vormen heeft men ook vermenigvuldiging door deeling of door middel van gonidiën. Men kent reeds meer dan 2000 soorten van wieren, van welke omstreeks twee derden in zee leven. De voornaamste onderafdeelingen van deze uitgebreide familie zijn: Kristalwieren (Diatomaceae sive Bacillarieae), kleine, microscopische, ééncellige, hoofdzakelijk uit kristal-aarde bestaande wieren, die veel in moerassig water voorkomen en te voren als afgietseldiertjes werden beschouwd, zoodat Ehrenberg hunne kiezelhoudende omkleedsels als kiezelpantsers van infusoriën heeft beschreven. Daaruit bestaan wel eens geheele aardlagen, zooals de polijstaarde van Bilin in Bohemen; — Desmidiaceën (Desmidiaceae), ééncellige, bladgroene wieren zonder kiezel, en, evenals de voorgaande afdeeling, in moerassige wateren voorkomende. — Geleiwieren (Nostochinae), bijna ronde, geïsoleerde of tot gelede draden verbondene cellen, in eene min of meer overvloedige, gelijkvormige, slijmerige massa gelegen en in stilstaande wateren, op vochtige aarde en op natte steenbrokken te vinden. — Draadwieren (Confervaceae), uit enkelvoudige of vertakte draden bestaande, die door blaasvormig aan elkander geschakelde cellen gevormd worden. Zij bevatten bladgroen. De sporen worden in afzonkerlijke, vaak eigenaardig gevormde cellen voortgebragt. — Vlieswieren (Ulvaceae), waarbij het loof zich vertoont in de gedaante van buizen of vliezen en de sporen bevat, die nu eens ordeloos en dan weder twee aan twee of vier aan vier in de cellen besloten zijn. Zij komen zoowel voor in zoet als in zout water. — Bruinwieren (Fucoïdeae), zeegewassen, wier loof meeestal vast zit, olijfgroen of bruin, zelden roodachtig van kleur is, uit eene stevige kraakbeen- of lederachtige massa bestaat en voor het uitwendige sterk overeenkomt met dat van hooger bewerktuigde planten. De sporen zijn zwart en in doosvormige kiemhuisjes besloten.

De bruinwieren komen voor aan alle kusten en vooral langs die der koudere gordels. Door middel van eene wortelachtige verbreeding van het onderste gedeelte van het loof hechten zij zich vast aan rotsachtige oevers of aan ondiepten. Sommige soorten drijven vrij in zee rond, zooals de Sargassum bacciferum, die de zee ten westen van de Azorische eilanden over eene uitgebreidheid van duizende mijlen bedekt, zoodat deze wateren den naam dragen van Sargasso-zee. Vele bruinwieren hebben eene aanmerkelijke lengte, zooals de groote blaaswier (Macrocystis pyrifera), die exemplaren heeft ter lengte van 300 Ned. el. De bruinwieren dienen tot voeding en huisvesting van vele zeedieren. Onderscheidene soorten zijn eetbaar; zij bevatten veel koolzure soda, en uit hare asch bereidt men kelpstof (iodium), die in alle wieren in den vorm van iodnatrium gevonden wordt. — Purperwieren (Florideae), zeegewassen met een vastzittend, meestal heesterachtig, vertakt, fijn verdeeld, kraakbeenachtig en gewoonlijk lichtrood gekleurd loof. De sporen zijn karmozijnrood en liggen vier aan vier in de kiemhuisjes.

Ook ontwaart men bij deze doosvruchten, die gonidiën bevatten. Somtijds zijn deze in het loof weggedoken en somtijds met steeltjes aan zijne oppervlakte bevestigd. Purperwieren vindt men vooral in de keerkringszeeën. Zij bestaan hoofdzakelijk uit cellen, die door ze in water te koken in voedzame gelei veranderen, zooals Sphaerococcus crispus, onder den naam van carragheenmos of Iersche mos algemeen bekend. — Kranswieren (Characeae), bestaande uit kransgewijs gerangschikte takken, die dikwijls met eene kalksoort zijn bekleed. Zij vermenigvuldigen zich door middel van bolvormige antheridiën of op nootjes gelijkende kiemhuisjes, van welke ieder eene groote spoor bevat. Kranswieren komen inzonderheid voor in stilstaande wateren, bepaaldelijk op veengronden, en verspreiden bij het verrotten een walgelijken reuk.

< >