Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wettin

betekenis & definitie

Wettin is de naam van een oud en aanzienlijk geslacht in Thüringen, waarvan al de thans regérende Saksische Vorstenhuizen afstammen. De oude graven von Wettin ontleenden hun naam aan den burgt Wettin, op een porfiergevaarte bij de evenzoo genoemde stad in het Pruissische district Merseburg gelegen. De stamvader was Teti (Dadi), graaf in de Hosgau aan de Saale, die omstreeks het jaar 950 leefde en vermoedelijk afkomstig was uit Zwaben. Zijn zoon Dietrich droeg den nog niet verklaarden naam van de tribu Buzici.

Van de zonen van dezen verkreeg Dedo (⍏1009) den burgt Zörbig en een graafschap in de Hosgau tusschen de Wipper, de Saale, het Zoutmeer in Mansfeld en de Wilderbach, en Friedrich het graafschap Eilenburg, dat na zijn kinderloos overlijden (1017) ten deel viel aan Dietrich II (⍏1034), den zoon van Dedo. Van de zes zonen van Dietrich II is Dedo II de merkwaardigste; hij was markgraaf van de Oostmark en bestuurder van de Mark Meiszen en vervulde eene belangrijke rol in de oorlogen onder Hendrik IV. Hij werd in 1075 opgevolgd door zijn zoon Hendrik de Oudere van Eilenburg, die van Hendrik IV de Lausitz en in 1088 de mark Meiszen verwierf. Zijn zoon Hendrik de Jongere van Eilenburg regeerde sedert 1103 onder voogdijschap van zijne moeder Gertrud, de schoonmoeder van keizer Lotharius, en had steeds aanvallen te verduren van zijn neef Koenraad, graaf von Wettin. Toen hij in 1123 door vergif omkwam, werd hij door bemiddeling van hertog Lotharius, opgevolgd door gemelden Koenraad, althans in de mark Meiszen, terwijl het overig gedeelte van de oude Oostmark aan Albrecht de Beer en de Lausitz in 1131 aan Heinrich von Groitzsch ten deel viel. Na den dood van laatstgenoemde in 1125 werd Koenraad ook erfgenaam van diens land. Zie voorts onder Meiszen, Thüringen en Saksen.

< >