Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Meiszen

betekenis & definitie

Meiszen, eene stad in het koningrijk Saksen, ligt tusschen de riviertjes de Meisze en de Triebischbach op en tusschen twee heuvels op den linker oever van de Elbe, die hier door eene brug overspannen wordt, in een zeer bevallig oord en telt 10000 inwoners. Men heeft er eene vermaarde domkerk, een meesterstuk van Oud-Duitsche bouwkunst met talrijke antieke versierselen en een prachtigen toren. Men meldt, dat zij door keizer Otto I gebouwd, maar in den aan vang der 13den eeuw door de vlammen verwoest is. Bisschop Wittigo I begon haar te herstellen (1266—1293), Wittigo II zette dat werk voort (1312—1342) tot aan de beide westelijke torens, die in het begin der 14de eeuw voltooid werden, doch reeds in 1413 verbrandden, na 1479 weder opgetrokken werden, doch in 1547, door den bliksem getroffen, nogmaals instortten.

Aan de westzijde heeft men de vorstelijke kapél, door keurvorst Frederik de Strijdbare in 1425 tot begraafplaats voor de leden van zijn Huis bestemd. Het kasteel naast den dom werd sedert 1471 door keurvorst Ernst en hertog Albert vernieuwd en onder keurvorst Johann Georg II in het midden der 17de eeuw hersteld en Albrechtsburg genaamd. In 1710 werd het in eene porseleinfabriek herschapen; toen men deze echter in 1863 naar elders verplaatste, heeft men aan dit gebouw zijne fraaije antieke vormen teruggegeven. — Men heeft er een domkapittel en eene vermaarde school, uit eene aloude kloosterschool ontstaan, doch thans 10 gewone en eenige buitengewone leeraren en 130 leerlingen tellend. Het onderwijs bepaalt er zich hoofdzakelijk tot de oude letteren. Tot hare kweekelingen behoorden Lessing, Gellert en Rabener. — De porseleinfabriek te Meiszen, de eerste in Europa, werd in 1710 door Böttger (zie aldaar) gesticht en bezorgt werk aan 400 personen.

Voorts heeft men rondom de stad wijn- en ooftgaarden. Zij is door een zijtak verbonden met den spoorweg van Leipzig naar Dresden, terwijl er een geregeld stoombootverkeer onderhouden wordt met Dresden en Riesa. — Meiszen is eene der oudste steden van Saksen. Zij werd gesticht door koning Hendrik 1 tusschen 922 en 933 tot een bolwerk tegen de Slawen. Tot in de 13de eeuw was zij de zetel der markgraven van Meiszen en tot aan de Hervorming die van een bisschop. Zij had in den Hussietenoorlog veel te lijden, alsmede in den Dertigjarigen Oorlog, daar zij in 1637 door de Zweden geplunderd en gedeeltelijk verbrand werd.

Het markgraafschap Meiszen werd in 928 door koning Hendrik I gesticht. Daartoe behoorden, behalve de stad van dien naam, de steden Lommatzsch, Nossen, Leisnig, Mügeln, Colditz, Dresden, Bautzen en Kamenz. Als eerste markgraaf wordt Wiggert of Wigbert (968) genoemd. In 1090 verviel het markgraafschap aan het Huis Wettin, en werd daarin erfelijk in 1127 (zie voorts onder Saksen).

Het bisdom Meiszen is zijn oorsprong verschuldigd aan keizer Otto I (965) en was onderworpen aan het aartsbisdom Magdeburg. ’s Keizers Hofkapellaan Burkhard was er de eerste bisschop. De laatste bisschop was Johann von Haugwitz, die in 1587 overging tot de Protestantsche kerk.

Van 1011 tot 1572 bestonden er ook burggraven van Meiszen, die gezeteld waren op de kasteelen Frauenstein, Hartstein, Rochsburg enz.

< >