Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Weenen

betekenis & definitie

Weenen (Vindebona, Vienna), de hoofd- en residentiestad van het Oostenrijksche Keizerrijk, ligt op 48°13' N.B. en 16°27' O. L. van Greenwich op den regter oever van de Donau en van een arm dezer rivier, het Donaukanaal, doorsneden, hetwelk de Alsbach en het riviertje de Wien opneemt, 170 Ned. el boven de oppervlakte der zee, aan de verste uitloopers van het Kahlengebergte en van het Weener Woud, zoodat de hoogste punten in de stad zich verheffen tot 205 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Te voren bestond Weenen uit de binnenstad, wier vestingwerken het van lanen doorsnedene glacis omgaven, en uit een krans van 36 voorsteden, van welke vier door genoemden Donau-arm van de overigen waren gescheiden. In plaats van deze voorsteden zijn na het opheffen der vestingwerken en het verbouwen van het glacis (1857) tien wijken gekomen, namelijk: De voormalige Binnenstadt, — de Leopoldstadt, die het Donau-eiland vormt en de Jägerzeile, Brigittenau en Zwischenbrücken omvat, — de Landstrasze met Weiszgerber en Erdberg, — Wieden met den Schaumburger Grund en Hungelbrunn, — Margarethen met Matzleinsdorf, Hundsthurm , Laurenzer Grund, Nikolsdorf en Reinprechtsdorf, — Mariahilfe met Leimgrube, Windmühle, Magdalenagrund en Gumpendorf, — Neubau met Schottenfeld, St. Ulrich, Spittelberg en Altlerchenfeld, — Josephstadt met een gedeelte van Altlerchenfeld, Breitenfeld en Strozzischer Grund, — Alsergrund met Roszau, Liechtenthal, Althan, Thury, Himmelspfortgrund en Michelbairischer Grund, — en Favoriten, buiten de vestinglijn gelegen. De tweede wijk is van de overige door den Donau-arm, de vierde en vijfde van de zesde door de Wien gescheiden, die ook de grens vormt van de eerste wijk tegen de derde en vierde. De Alsbach en de Währinger Bach stroomen door de negende wijk. De wijken hebben in het algemeen met betrekking tot den bouwtrant en de bewoners een verschillend voorkomen. De eerste wijk bijv. is de hoofdzetel van de aristocratie van geboorte en rijkdom, van hooge ambtenaren en aanzienlijke vreemdelingen, — de tweede die van den handel en alzoo ruimschoots bevolkt met Israëlieten, — de derde van lagere ambtenaren, — de vijfde van den kleinhandel, — de zesde en zevende van het fabriekwezen, — de negende van geneeskundige inrigtingen enz. Van de nabijgelegene plaatsen is Weenen sedert 1703 gescheiden door een wal ter hoogte van 4 Ned. el en door eene gracht, beide ter lengte van 13 Ned. mijl, en men heeft daarin 14 poorten. Deze leiden naar gemelde nabijgelegene plaatsen, die gedeeltelijk zelfstandige gemeenten vormen en zich verzetten tegen eene vereeeniging met de hoofdstad, al staan zij ook thans reeds onder den invloed van deze. Het aantal dier rondom Weenen gelegene gemeenten is zeer groot; zij beslaan eene oppervlakte van 9377 Ned. bunder, terwijl het grondgebied van Weenen zelf 5590 Ned. bunder bedraagt. In verband met eene verbeterde regeling van de Donau verrijst op aangewonnen gronden eene nieuwe wijk, met den naam van Donaustadt bestempeld; zij bestaat vooralsnog uit magazijnen ten behoeve der Donauvaart, uit spoorwegstations enz. Van de voormalige twaalf poorten der binnenstad zijn slechts twee overgebleven, namelijk de Burg- en de Franz Josephspoort. In plaats van de voormalige vestinggracht en van het glacis heeft men thans de Ringstrasze, welke met eene breedte van 57 Ned. el en met eene lengte van 42 minuten gaans de geheele binnenstad omgeeft. Zij bestaat uit rijwegen en voetpaden en is in verschillende afdeelingen gesplitst. De pleinen der binnenstad zijn niet zeer groot en het plaveisel der straten is er meest graniet. Tot de grootere pleinen behooren er: het Buiten-Burgtplein tusschen den Burgt en de Burgtpoort, — het Hof, waar zich het paleis van hertog Heinrich Jasomirgott verhief, — de Freiung, — de Hooge Markt, het middelpunt van het oude Weenen, — de Nieuwe Markt, — het Franzensplein (bij den Keizerlijken Burgt), — het Josephsplein, — de Graben, eigenlijk meer eene breede straat met fraaije winkels, een middelpunt van verkeer, meerendeels met nieuwe gebouwen, — het Stock-im-Eisenplein met den tronk eener den, die als heilige boom met spijkers werd beslagen, — het Stephanusplein, — voorts in de nieuwe wijken: het Rudolfsplein, — het Schwarzenbergerplein, — het fraaije Schillersplein met een gedenkteeken ter eere van dien dichter, — en het raadhuisplein. Wijders heeft men er een aantal kleinere pleinen en in de voorsteden: de Praterstern aan den ingang van den Prater, — de Ooftmarkt bij de Elisabethbrug enz. Tot de schoonste straten behooren er: de Ringstrasze, — de Franz-Josephskai, — in de binnenstad: de Herrengasse, — de Kohlmarkt, — de Kärntner Strasze, — de Wollzeile, — de Rothenthurmstrasze, — de Fleischmarkt, — de Wipplinger-Strasze en de Singerstrasze, — en in de voorsteden: de Praterstrasze, — de Taborstrasze, — de Kaiser Josephstrasze, — de Währinger Strasze, — de Nuszdorfer Strasze, — de Alserstrasze, — de Mariahilfer Strasze, — de Wiedener Hauptstrasze, — de Favoritenstrasze, — de Hengasse, — de Schwindgasse, — de Rennweg, — de Heumarkt, — de Ungargasse en de Landstraszer Hauptstrasze. Weenen heeft binnen zijne grenzen 31 bruggen, welk aantal met die uit den omtrek tot meer dan 100 klimt; zij liggen over de Donau, het Donaukanaal, de Wien enz. Vóór 1824 had men er, behalve de oude Stubenbrücke en eene steenen brug over de Wien, slechts eenige gebrekkige houten bruggen, doch in dat jaar maakte men er een aanvang met het leggen van kettingbruggen, waarvan nog twee aanwezig zijn. Talrijke ijzeren bruggen dagteekenen er uit den jongsten tijd. Over de Wien liggen: de Nevillebrug, de Pilgrambrug, de Rudolfsbrug, de Leopoldsbrug, de Schikaneder Kettensteg, de Elisabethbrug (met acht marmeren standbeelden), de Schwarzenbergbrug, de Tegetthoffbrug, de Stadtparkbrug, de Stubenbrug, de Zollambtbrug en de Radetzkybrug, —over het Donaukanaal: de Brigittabrug (met eene spanning van 65 Ned. el), de Augartenbrug (met eene spanning van ruim 58 Ned el), de Karlsbrug, de Ferdinandsbrug, de Aspernbrug (met eene spanning van 62½ Ned. el, met 4 leeuwen en 4 standbeelden), de Franzensbrug, de Sophiabrug en de Kaiser Josephsbrug (met eene spanning van ruim 58 Ned. el). Over de nieuwe Donaubedding heeft men de Franz-Josephsbrug, op pilaren rustend en in 1875 voltooid voor eene som van 2½ millioen florijnen, — en de Rudolfsbrug, in 1876 voltooid voor 3 millioen florijnen. Daarover liggen voorts drie grootsche spoorwegbruggen enz.

De ontwikkeling van Weenen op het gebied der bouwkunst kan men nagaan sedert de 13de eeuw, maar uit dezen tijd zijn slechts weinige sporen voorhanden. Talrijker zijn reeds de getuigenissen der bouwkunst uit de 14de eeuw. Een vruchtbaar tijdperk voor den aanbouw in deze stad brak aan onder Joseph I en Karel VI (Fischer von Erlach, Hildebrand en Martinelli) Onder den invloed der Italiaansche rigting bleef de stad van den rococostijl verschoond, doch men huldigde meer en meer de klassieke vormen, die echter later in karakterloosheid begonnen de ontaarden. Eerst sedert 1848 doortintelde een nieuwe geest de schoone bouwkunst te Weenen, welke zich steeds aan een smaakvol Italiaansch eclecticismus vasthoudt. Hij openbaarde zich krachtig bij het uitleggen der stad.

Na dien tijd verrezen zes kerken, onderscheidene openbare gebouwen, andere voor vereenigingen en onderscheidene prachtige paleizen. Vooral in de acht jongste jaren is er veel schoons gebouwd, zooals twee musea, een nieuwe hofschouwburg van Semper en Hasenauer, het Parlementsgebouw, de Beurs en de Académie van Beeldende Kunst van Hansen, de Universiteit van Ferstel, het raadhuis van Schmidt, het Paleis van Justitie en andere Rijksgebouwen enz. Daardoor werden tegelijk met de bouwkunst ook de schilder- en beeldhouwkunst aangemoedigd. Intusschen mag men niet ontkennen, dat in den allerlaatsten tijd de mingunstige stand van zaken den aanbouw geenszins bevorderd heeft.

Men vindt te Weenen meer dan 50 R. Katholieke, eene Geuniëerde Grieksche, 3 Niet-Geuniëerde Grieksche en 3 Protestantsche kerken, 2 openbare en verschillende bijzondere synagogen en vele kapéllen. Onder de 20 kerken der Binnenstadt onderscheidt zich de Dom, aan den Heiligen Stephanus gewijd, een voortreffelijk gebouw met een onvoltooiden toren. De grondvesten voor deze kerk werden gelegd in 1144 door Heinrich II Jasomirgott; zij werd vergroot onder Albrecht II en verkreeg hare tegenwoordige gedaante onder Rudolf IV en Albrecht III. Zij heeft den vorm van een Latijnsch kruis, is van grofkalkblokken gebouwd, 108 Ned. el lang met eene dwarsbeuk ter lengte van 70 Ned. el en beslaat eene oppervlakte van 3240 □ Ned. el. De muur heeft er eene hoogte van 27,2 Ned. el en tusschen de pilaren zijn 31 ramen. Het dak van het schip is 33 en dat van het koor 21 Ned. el hoog en beide zijn met verglaasde, gekleurde pannen gedekt. Van de vier torens zijn de twee aan weerszijden van den voorgevel 64 Ned. el hoog en achthoekig van vorm. Van de beide anderen, aan de uiteinden der dwarsbeuk, verrees de noordelijke in 1526 tot eene hoogte van 45 Ned. el; hij werd in 1579 met een top voorzien, is thans 65 Ned. el hoog en torscht eene zeer zware klok (173 Ned. centenaars).

Aan den zuidelijken toren begon men te bouwen onder de leiding van Wenzel von Klosterneuburg, waarna het werk onder die van Hans Prachatitz voortgezet en door Anton Pilgram in 1433 voltooid werd. Het bleek in 1859, dat men de spits moest sloopen en door eene nieuwe vervangen, welke in 1864 onder de leiding van den dombouwmeester Fr. Schmidt in gereedheid kwam, zoodat de toren thans eene hoogte heeft van 137,8 Ned. el. Daarin hangt eene klok, die met den klepel een gewigt heeft van 226 Ned. centenaars en gegoten werd van kanonnen, in 1711 op de Turken veroverd. De gevels bleven lang in een onvoltooiden toestand, maar zijn in 1853—1856 naar het ontwerp van den architect Ernst in orde gebragt. De hoofdingang van den Dom is de Reuzenpoort, een merkwaardig overblijfsel van oude bouwkunst in Romaanschen stijl. Het gewelf van de kerk wordt door 12 en dat van het koor door 6 pilaren gedragen. Onder de torens vindt men twee kapéllen, de doop- en de Barbarakapél, en ook aan beide zijden van de Reuzenpoort heeft men fraaije kapéllen, namelijk de Kruis- en de Eligiuskapél, van buiten met standbeelden versierd.

Onder de 38 marmeren altaren onderscheiden zich het hoogaltaar, in 1657 door Jacob Bock uit zwart marmer gehouwen, en het nieuwe votief-altaar in spitsboogstijl in de Barbarakapél. De preekstoel, 9 Ned. el hoog en in 1430 door Pilgram vervaardigd, is een meesterstuk van beeldhouwkunst, en ook het houtsnijwerk der koorgestoelten, de beschilderde glazen en het groote orgel zijn zeer merkwaardig. Men vindt er voorts den sarcophaag van keizer Frederik III, door Nicolaas Lerch uit rood marmer gebeiteld en rijk versierd, — het praalgraf van prins Eugenius van Savoye in de Kruiskapél, — dat van Albrecht III en zijne gemalin Elisabeth, enz. Aan den buitenmuur vindt men, behalve vele gedenkteekenen, den kansel, waarop Johann Capistran in 1451 den kruistogt tegen de Turken predikte. Onder den dom zijn uitgestrekte catacomben, welke 34 gewelven vormen.

Ook hier is een keizersgraf, waar sedert Ferdinand II de ingewanden der gestorvene leden van het Keizerlijk Huis in koperen urnen werden bijgezet. — Van de overige kerken van Weenen in de Binnenstad noemen wij: de Hofparochiekerk, aan den heiligen Augustinus gewijd, in 1339 voltooid en in 1783 vernieuwd; zij bevat het prachtig mausoleum van aartshertogin Christine door Canova, alsmede de praalgraven van keizer Leopold II (door Zauner), van den veldmaarschalk Daun en van den geneeskundige van Swieten. In de aangrenzende Loretokapél worden de harten van de gestorvene leden van het Keizerlijk Huis in zilveren urnen bewaard. Eene andere Hofparochiekerk, die van St. Michaël, dagteekent van 1220, maar is in de 15de eeuw vernieuwd, met een slanken toren in spitsboogstijl versierd, bevat fraaije schilderijen van Bock, Unterberger, Schnorr enz. en de praalgraven van vrijheeren Hans en Sixtus von Trautson. De kerk van St. Maria Schnee, ook die der Minorieten geheeten en in 1330 voltooid, bezit een prachtig portaal in spitsboogstijl, een gedenkteeken ter eere van Metastasio (van Loccordi, 1855), fraaije altaarstukken en eene copie in mozaïek van het „Avondmaal” van da Vinci door Rafaëlli. De parochiekerk van de abdij Schotten der Benedictijnen, door Hendrik II Jasomirgott gesticht, heeft een uitmuntend orgel, voortreffelijke schilderijen van Bock en Sandrart en de praalgraven van haren stichter en van graaf Rüdiger van Starhemberg, den verdediger van Weenen tegen de Turken in 1683. De parochiekerk van de Negen Engelenkoren van het Hof, voltooid in 1384, heeft fraaije altaarstukken van Maurer, Oaracci, Pozzo, Sandrart enz. Men zegt, dat de kerk Maria Stiegen (am Gestade) afkomstig is uit de 9de eeuw, doch zij ontving hare tegenwoordige gedaante in den aanvang der 15de eeuw en is een der schoonste overblijfselen van den spitsboogstijl; zij bestaat uit een oud, aan drie zijden gesloten koor, verbonden met een langwerpig schip, en heeft een toren ter hoogte van 57 Ned. el, sierlijke altaren en merkwaardige beschilderde glazen. De parochiekerk van den heiligen Petrus, in 1702 door Fischer von Erlach naar het modél van de St. Pieterskerk te Rome gebouwd, heeft een hoofdportaal van grijs marmer, vele frescoschilderijen en andere merkwaardige schilderstukken. De kleine kerk van St. Ruprecht is in 1436, naar men wil, verrezen op de plek, waar zich te voren eene parochiekerk uit de 11de eeuw verhief. De universiteits- of Jezuïetenkerk is een rijk versierd gebouw met een koepelgewelf, rustende op 16 gedraaide marmeren zuilen en versierd met fresco’s en altaarstukken van Pozzo. De parochiekerk van Maria Rotunda of die der Dominicanen, in 1639 gesticht, bevat eenige merkwaardige praalgraven, een uitmuntend altaarstuk van Kupelwieser, schilderijen van Bock en Spielberger en fresco’s van Pozzo. Het kerkje der Duitsche Orde, in 1326 voltooid en in 1864 vernieuwd, is bezienswaardig wegens de daarin aanwezige wapenschilden van de Oostenrijksche leden dier Orde en wegens onderscheidene praalgraven, en men kan hetzelfde verzekeren van het kerkje der Maltezer Orde. De Capucijnerkerk, in 1632 voltooid, bevat den Keizerlijken grafkelder, waarin sedert keizer Matthias al de leden van het Keizerlijk Huis zijn bijgezet. Prachtig vooral zijn de praalgraven van keizerin Maria Theresia en van Frans I, alsmede dat van den hertog von Reichstadt, den zoon van Napoleon I. De kerk van St. Anna, in 1747 gebouwd, is door Pozzo met fresco’s versierd. Van de 16 kerken in de verschillende wijken zijn het merkwaardigst: de parochiekerk van St. Karel Borromeus op de Wieden, in 1811—1837 naar een ontwerp van Fischer von Erlach gebouwd, met een fraaijen koepel ter hoogte van 28 Ned. el en met een sierlijk, op zes Corinthische zuilen rustend portaal, voorts met twee torens, twee zuilen (47 Ned. el hoog) met tafereelen uit het leven van den beschermheilige, fresco’s van Rothmayr, schoone altaarstukken en het graf van den dichter Collin, — de kerk van Johann von Nepomuk in de Praterstrasze in 1846 door Rösner gebouwd, met een rijzigen toren, basreliëfs van Klieber, een altaarstuk van Kupelwieser, fresco’s van Führich, Schulz enz. en vele sieraden, — de parochiekerk van St. Leopold in de Leopoldstadt, in 1670 op de plek van eene synagoge gesticht en in 1728 voltooid, wegens het altaarstuk van Altomonte en goede fresco’s merkwaardig, — de parochiekerk van Maria-boodschap (Servietenkerk), in de Roszau door prins Octavio Piccolomini in 1678 gebouwd en verbonden met de beroemde kapél van den heiligen Peregrini, — de parochiekerk der Veertien Helpers in Nood in de Lichtenthaler Gasse, in 1770 voltooid, met goede altaarstukken en fresco's van Kupelwieser, Zoller en anderen en met een fraai marmeren hoofdaltaar, — de parochiekerk der heilige Drievuldigheid in de Alserstrasze, in 1723 voltooid, met goede schilderijen van Rothmayr en Altomonte, — de parochiekerk van Maria Treu in de Josephstadt, in 1798—1816 gebouwd, met een ruim koepelgewelf, twee torens en altaarstukken van Maulbertsch, Brand, Rahl enz. — de parochiekerk van St. Laurens in de Westbahnstrasze, in 1787 voltooid, met belangrijke kunstgewrochten, — vooral ook de parochiekerk van de Zeven Toevlugten in de Lerchenfelder Strasze, in 1848—1861 gebouwd, met drie beuken, eene dwarsbeuk, een achtkantigen koepel, twee torens, standbeelden en kostbare versierselen, — de kerk der Lazaristen, desgelijks met drie beuken, maar met twee dwarsbeuken, een fraaijen toren, een sierlijk hoofd-altaar en een steenen preekstoel, — de kerk van Maria Boodschap in de Neustiftgasse, in 1684 voltooid, met eene uitmuntende muurschildering van Schnorr in het refectorium, — de parochiekerk van Maria Troost te St. Ulrich, in 1721 in hare tegenwoordige gedaante verrezen, — de kerk van het Heilige Kruis in de Mariahilfer Strasze, in 1736 gebouwd, met een fraaijen toren, — de parochiekerk van Mariahilf in de evenzoo genoemde voorstad en in 1830 verrezen, met een wonderdadig beeld der H. Maagd en met plafondfresco’s van Troger, — de parochiekerk van St. Joseph, in de voorstad Margarethen in 1768 door keizerin Maria Theresia gebouwd, met een fraai hoofdaltaar en met schilderijen van Altomonte, Auerbach en Maulbertsch, — en de parochiekerk der heilige Beschermengelen op de Wieden, in 1651 voltooid, met een hoog gewaardeerd Madonnabeeld en met goede schilderijen van Rothmayr en Hesz. De laatstgebouwde kerk te Weenen, de Elisabethskerk, verheft zich op de Wieden; zij verrees in spitsboogstijl naar het ontwerp van Bergmann en bevat altaarstukken van Dobiaschofsky. Ook de kerk van Maria Heimsuchung aan den Rennweg is bezienswaardig wegens haren grootschen koepel, hare rijke sieraden en hare altaarstukken van uitstekende meesters. Tot het jongste tijdperk der bouwkunst te Weenen behooren voorts de Heilands- of Votiefkerk van Ferstel, de reeds genoemde Lazaristenkerk, de Weiszgerber-, Brigittenauer- en Fünfhauser kerk (laatstgemelde vier van Schmidt), alsmede de Elisabethkerk op de Wieden, allen in spitsboogstijl. De votiefkerk, door aarshertog Ferdinand Maximiliaan, later keizer van Mexico, gesticht ter dankbare gedachtenis aan de redding van den Keizer bij den aanslag van 18 Februarij 1853, is sedert 1856 door Ferstel gebouwd en thans nagenoeg voltooid; zij heeft drie beuken met een koor en zeven kapellen, eene dwarsbeuk met vier hoekkapellen, twee torens ter hoogte van 99 Ned. el en talrijke sieraden en kunstgewrochten. De Weiszgerberkerk in de Löwengasse is op kosten van de Weener gemeente en van cardinaal Rauscher naar het ontwerp van Schmidt in 1866—1873 in ouden spitsboogstijl verrezen, — en de parochiekerk in de Brigittenau desgelijks. Eindelijk vermelden wij nog eene onvoltooide kerk in de tiende wijk. De voornaamste kerken der andere godsdienstige genootschappen zijn in de binnenstad: de Kerk der Vereenigde Grieksche gemeente te St. Barbara, — die der Niet-Vereenigde Grieksch-Oostersche gemeente aan de Vleeschmarkt en in 1804 gebouwd, in 1856 hersteld en in 1858 op kosten van baron Sina met een nieuwen gevel voorzien, — die der Evangelische gemeente van de Augsburgsche belijdenis in de Dorotheengasse, met een altaarstuk van Lindner, — die der Evangelische gemeente van de Zwitsersche belijdenis, desgelijks in de Dorotheengasse en in 1784 door Nigelli gebouwd, — de rijk versierde synagoge in de Seitenstettengasse in 1826 naar een ontwerp van Kornhäusel verrezen, — de nieuwe Israëlitische tempel in de Leopoldstadt, in 1853—1858 door Förster in Moorschen stijl opgetrokken, — en eindelijk eene Evangelische kerk in de wijk Mariahilf, in 1846—1843 door Förster en Hansen gebouwd.

Van de overige gebouwen noemen wij in de eerste plaats den Keizerlijken Hofburgt, eene verzameling van gebouwen uit verschillende tijdperken en van den meest verschillenden stijl. Het oudste gedeelte is de Schweizerhof uit de 13de eeuw, doch in de 16de eeuw vernieuwd en aan het Franzensplein zich verheffend; aan de zuidwestelijke zijde van dit plein heeft men het paleis van Leopold, tegen het einde der 17de eeuw door keizer Leopold 1 gesticht en in 1804 met eene ridderzaal voorzien. Aan dit gebouw werd onder keizer Joseph I de tegenover het Schweizerhof gelegene Amalia-bouw toegevoegd. Keizer Karel IV belastte Fischer von Erlach met het ontwerpen van nieuwe gebouwen in het oostelijk gedeelte: er werden echter slechts enkele gedeelten van het ontwerp ten uitvoer gelegd, zooals het paleis der Rijkskanselarij, dat het schoonste gedeelte van den Hofburgt vormt, met twee poorten en Héraclésgroepen uit zandsteen van Mathielly, voorts de onvoltooid geblevene rotonde naar de zijde van het Michaëlsplein met een grootschen koepel, de prachtige wintermanège en de Hofboekerij aan het Josephsplein. Met deze boekerij, door een achthoekigen koepel met beeldhouwwerk gekroond en geplaatst in eene rijk versierde zaal ter lengte van 78 en ter breedte van 17 Ned. el, waarin marmeren standbeelden van Oostenrijksche regenten prijken, zijn twee zijvleugels verbonden: de eene, in 1767 verrezen, bevat de vergaderzalen en de andere, in 1780—1790 gebouwd, de dier- en plantkundige verzamelingen. Ten tijde van Maria Theresia ontstond aan het Michaëlsplein de Burgtschouwburg, waaraan later andere gebouwen werden toegevoegd.

Van de Burgtkapél, in 1449 in spitsboogstijl opgetrokken, is alleen het achterste gedeelte van het koor bewaard gebleven. In den jongsten tijd hebben de architecten Semper en Hasenauer op zich genomen, ontwerpen te leveren tot vernieuwing en uitbreiding van den Burgt. Tot de gebouwen van het Keizerlijk Hof behooren wijders: de Keizerlijke stallen in de Hofstallstrasze, tegenover den Hofburgt, met eene groote manége enz., — en het lustverblijf Belvedère aan de Landstrasze, thans een muséum van schilderijen, met fraaije terrassen. Andere merkwaardige paleizen in de binnenstad zijn: dat van den Aartsbisschop aan het Stephanusplein (1740), van prins Lobkowitz aan het Lobkowitzplein (1690), van graaf Harrach op de Freiung (1689, vernieuwd in 1845), van prins Liechtenstein in de Bankgasse (van Hildebrand, 1694), van prins Kinsky, desgelijks op de Freiung (ook van Hildebrand, 1710), van den markgraaf Pallavicini (van Hohenberg, 1784), van aartshertog Albrecht op de Augustijnerbastei (het oude paleis, 1804) en in de Albrechtsgasse (nieuwe paleis, 1863), beide door eene overdekte gaanderij verbonden, van den hertog van Coburg op de Seilerstätte, van prins Montenuovo in de Strauchgasse (1852, met een fraai bronzen standbeeld van den heiligen Georg door Fernkorn), van aartshertog Ludwig Victor aan het Schwarzenbergplein (1865 van Ferstel), van aartshertog Wilhelm (1867, naar een ontwerp van Hansen gebouwd), van graaf Hoyos-Sprinzenstein aan den Kärntner King (1865 van Förster), van graaf Larisch in de Johannesgasse (1867 van van der Nul en Siccardsburg), van den bankier Todesco in de Kärntner Strasze (1861 van Förster met fresco’s van Rahl), het paleis aan den Burgring, de gebouwen, die, behalve het paleis van den vrijheer von Sina aan de Hohenmarkt (gerestaureerd door Hansen, met fresco’s van Rahl), enz. In de voorsteden bevinden zich: het tuinpaleis van prins Liechtenstein in den Alsergrund, in 1762 naar een ontwerp van Martinelli gebouwd, met eene gewelfde zaal met 18 marmeren zuilen en fresco’s, thans tot schilderijenverzameling ingerigt, het fraaije nieuwe paleis van denzelfden Prins aan de noordzijde van het Park, het zomerpaleis van prins Schwarzenberg aan den Rennweg, in 1706 door Fischer von Erlach gebouwd, het paleis der Hongaarsche lijfwacht, in 1730 desgelijks naar het ontwerp van Fischer von Erlach verrezen, het paleis van prins Auersperg in de achtste wijk, in 1724 mede door Fischer von Erlach gebouwd, het paleis van prins Liechtenstein in de Landstrasze (1802), de Villa Metternich aan den Rennweg, het paleis van Schönburg in de vierde wijk, de paleizen der aartshertogen Karl Ludwig en Rainer op de Wieden, enz.

In den Iaatsten tijd heeft men te Weenen eene menigte huizen gebouwd, bestemd voor huurders. Men heeft er vooral in de Ringstrasze en in de aangrenzende straten, waar zij naar de ontwerpen van van der Nul en Siccardsburg zijn verrezen. De prijs van den grond is er in de laatste iaren aanmerkelijk geklommen, doch begint thans te dalen. In 1869 stonden op het grondgebied van Weenen meer dan 10000 huizen met ruim 114000 woonsteden. Na dien t{jd is dat aantal sterk vermeerderd, want van 1870 tot aan 1877 verrezen er meer dan 2000 nieuwe gebouwen, terwijl eene menigte van huizen verbouwd of hersteld werd. Rondom Weenen, buiten zijn grondgebied, ontstonden van 1866 tot 1876 meer dan 3000 nieuwe gebouwen en nog meer vergrootingen van bestaande gebouwen. Tot de grootste woon-inrigtingen behooren de geestelijke, gebouwen en kloosters. Van de overige merkwaardige gebouwen vermelden wij: dat van het ministérie van Buitenlandsche Zaken en van het Keizerlijk Huis aan het Ballhausplein, dat van het ministérie van Binnenlandsche Zaken in de Wipplinger Strasze, dat van het ministérie van Financiën in de Himmelpfortgasse, de laatste twee naar ontwerpen van Fischer von Erlach gesticht, het gebouw van het Neder-Oostenrijksche stadhouderschap in de Herrengasse (1845—1847) met eene prachtige feestzaal met fresco's van Kupelwieser, het Neder-Oostenrijksche Landshuis in de Herrengasse, het gebouw van het commissariaat van policie (1873), het ruime geregtshof voor strafzaken in de Josephstadt, het belastinggebouw aan de Landstrasze, het gebouw van het technisch-administratief militair comité aan de Graanmarkt, het gebouw der hoofdwacht in de Alserstrasze, het nieuwe telegraafkantoor in de verlengde Wipplinger Strasze, het oude raadhuis in de Wipplinger Strasze met merkwaardige zalen en versierselen, en het burgerlijk tuighuis.

Van de gebouwen voor onderwijs noemen wij, behalve de over de geheele stad verstrooide universiteitslocalen: het gebouw van het voormalig stedelijk convict aan het Universiteitsplein, het scheikundig laboratorium in de Währinger Strasze met eene fraaije vestibule en ruime gehoorzalen, de technische hoogeschool op de Wieden, de nieuwe académie van beeldende kunsten aan het Schillerplein, door Samen gebouwd, met Ionische en Corinthische zuilen, terwijl de ramen afwisselen met nissen, waarin beroemde figuren der Oudheid zijn geplaatst, wijders met een fraai muséum van kunstgewrochten in gips en onderscheidene zalen voor verzamelingen, boekerij, onderwijs, ateliers enz., de handelsacadémie in de Academiestrasze, in 1862 naar het ontwerp van Fellner gebouwd, met een met standbeelden versierden gevel, eene groote vestibule en eene rijk versierde examenzaal, de veeartsenijschool, de Ridder-académie in de Favoritenstrasze, de technische militaire académie in de Mariahilfer Strasze, de inrigting voor meteorologie op de Hohen Warte bij Döbling, in 1872 door Ferstel in de gedaante eener villa gebouwd, onderscheidene scholen van hooger en middelbaar onderwijs, zooals: het académisch gymnasium met eene rijk versierde vestibule en examenzaal, de stedelijke hoogere reaalschool op de Wieden, de nieuwe reaalschool op de Schottenbastei, de onderwijzerskweekschool met de burgerschool, de stedelijke burgerscholen, het evangelisch schoolgebouw in de Wiedener Hauptstrasze, in 1859 door Hansen gebouwd, enz. Van de gebouwen voor verzamelingen vermelden wij: het Oostenrijksch muséum voor kunst en nijverheid, aan den Stubenring in 1871 door Ferstel gebouwd met een prachtig binnenplein met bogengangen, ruime bovenzalen enz., het gebouw der muziekvereeniging in de Lothringer Strasze, in 1869 door Hansen voltooid, het Kursalon in het Stadspark, in 1867 voltooid, en het gebouw van het tuinbouwgenootschap aan den Parkring, met tentoonstellings-, concert- en balzalen. De voornaamste schouwburg is er de Hofopera aan den Opernring, in 1861—1868 door van der Nul en Siccardsburg gebouwd voor 6 millioen florijnen. Het beslaat eene oppervlakte van 8000 □ Ned. el. en bevat eene prachtige vestibule en trap en doelmatige zalen, eene schouwburgruimte voor 3000 personen, een rijk versierd foyer, eene opene loggia, uitstekende toestellen voor verwarming en luchtverversching enz. Voorts heeft men er de beide Pegasussen en de bronzen kunstgewrochten van Hähnel, de fonteinversierselen van H. Gasser, de muurschilderijen van Engerth, plafondschilderijen en een gordijn, ontworpen door Rahl en uitgevoerd door Griepenkerl en Bitterlich, een ander gordijn van Laufberger, plafondschilderijen in de salon der Keizerin van Madjera, schilderijen in het foyer en in de buffets van Isella, plâfond- en muurschilderijen in de loggia van Schwind, beeldhouwversierselen van Cesar, König, Lavigne, Preleuthner, Radnitzki, Schönthaler enz. Voorts vermelden wij den schouwburg aan de Wien, in 1845 verbouwd, met ruimte voor 2000 personen, het Carltheater, in 1847 naar het ontwerp van van der Nul en Siccardsburg vernieuwd, met ruimte voor 1400 personen en met fraaije figuren van H. Gasser in den eenvoudigen gevel, den Weener stadsschouwburg, in 1872 door Fellner gebouwd en uitstekend ingerigt, en de opera comique aan den Schottenring, in 1874 door Förster gebouwd. Van de gebouwen van vereenigingen noemen wij: het paleis der Académie van Wetenschappen aan het Universiteitsplein met ruime vertrekken en eene met fresco’s versierde zaal, het gebouw der vereeniging van Oostenrijksche ingenieurs en architecten, alsmede van het Neder-Oostenrijksch nijverheidsgenootschap in de Eschenbachgasse, in 1872 door Thienemann gebouwd, met twee fraaije zalen, het gebouw voor schoone kunsten in de Academiestrasze, in 1868 verrezen, met tentoonstellingszalen, het adellijk casino aan den Kolowratring, door Romano gebouwd, het oude gebouw der nationale bank in de Herrengasse met het daartegenover gelegene nieuwe gebouw, het gebouw der crediet-inrigting, het nieuwe beursgebouw aan den Schottenring, naar ontwerpen van Hansen en Tietz in 1869—1876 verrezen, met een grootschen buitentrap, ruime portalen, groote vestibule en eene beurszaal ter lengte van 59 en ter breedte van 40 Ned. el, het station van den Ferdinands-Noorderspoorweg, dat van den Zuiderspoorweg, dat van den Franz-Josephsspoorweg, dat van den Oostenrijksch-Noordwest spoorweg enz. Merkwaardig zijn voorts onderscheidene gebouwen voor instellingen van weldadigheid, zooals: het Rudolphinum in de vierde wijk, bestemd voor studenten aan de technische hoogeschool, het Keizerlijk Invalidenhuis aan de Landstrasze met een hospitaal, kerk en groote zaal, waarin zich twee schilderstukken van P. Krafft bevinden, voorstellingen van de veldslagen bij Aspern en bij Leipzig, het armenhuis aan de Alserbach, het Keizerlijk Ziekenhuis in de wijk Landstrasze met ruimte voor 860 zieken, en het krankzinnigengesticht in den Alsergrund, in 1848—1858 gebouwd.

Baden zijn er in menigte, en onder deze bekleedt het Romeinsche Bad in de Leopoldstadt, en buiten het eigenlijke Weenen het Stedelijk Bad de eerste plaatsen. Voorts vermelden wij het gebouw der Keizerlijke Munt in de Landstrasze en vooral het tuighuis, dat eene oppervlakte beslaat van 33 Ned. bunder; zijn omtrek bestaat uit 16 door muren met elkander verbonden gebouwen, waaronder zich de woning van den kommandant, kazernes en depóts bevinden, en binnen dien omvang heeft men verschillende werkplaatsen, zooals: geschutgieterijen, smederijen, geweerfabrieken, een muséum van wapens, eene vestibule met de standbeelden van vermaarde Oostenrijksche veldheeren en eene zaal voor veroverde veldteekens. De oudere hôtels te Weenen hebben niets merkwaardigs. Van de nieuwere noemen wij het Grand Hôtel, in 1871 voltooid, met fraaije, weelderig ingerigte zalen en logeerkamers en een met glas gedekt binnenplein, — voorts het Hôtel Métropole aan de Franz Josephs-Kaai, het Hôtel Impérial aan den Kärntner Ring (te voren het paleis van den hertog von Würtemberg), het Unionhôtel in de Nuszdorfer Strasze enz. Onderscheidene hotels van den nieuweren tijd zijn sedert 1873 tot andere oogmerken gebezigd, zooals: het Hôtel Britannia tot een paleis van Justitie, het Hôtel Austria tot een commissariaat van policie enz. De kazernes te Weenen zijn talrijk en groot, maar voldoen geenszins aan de eischen van den tegenwoordigen tijd; de merkwaardigste dier gebouwen zijn de Franz-Josephskazerne op de Dominikanerbastei, eene verdedigbare kazerne, uit twee groote gebouwen bestaande, met ruimte voor twee regimenten infanterie en drie batterijen, en de Rudolfskazerne aan den Alsergrund, met ruimte voor twee regimenten infanterie en twee escadrons kavallerie. Tot de nog onvoltooide gebouwen, die eerlang de Ringstrasze zullen versieren, behooren het Raadhuis, het Parlementsgebouw en het nieuwe universiteitsgebouw. Het eerste, naar een ontwerp van Schmidt op het voormalig Paradeplein, thans het Raadhuisplein, verrijzend, beslaat eene oppervlakte van 18700 □ Ned. el.

Men is in 1872 met den bouw begonnen en het zal vermoedelijk in 1882 gereed zijn. Het vormt een regthoek ter lengte van 154 en ter breedte van 124 Ned. el en heeft één groot binnenplein en zes kleinere binnenpleinen. De voorgevel is versierd met eene dubbele opene loggia en boven het gebouw verheft zich een toren ter hoogte van 107 Ned. el. Vóór het gebouw heeft men een grootschen trap, daarachter een bogengang, voorts eene gewelfde ruimte, twee trapportalen enz. Het bestaat uit niet minder dan vijf verdiepingen; de voornaamste van deze bevat de groote feestzaal, onderscheidene salons, de burgemeesterskamer, de ceremoniezaal, de zaal voor het dagelijksch bestuur en de groote raadzaal. Men begroot de kosten van dit gebouw op 8½ millioen florijnen. Aan de linker zijde van het Raadhuis verheft zich het Parlementsgebouw , dat naar het ontwerp van Hansen verrees en ruime vergaderzalen bevat voor de beide Huizen van den Rijksraad.

Prachtig is er vooral de gemeenschappelijke vergaderzaal, die de standbeelden bevat van Oostenrijks verdienstelijkste mannen, terwijl het geheel in een zuiveren Griekschen stijl wordt opgetrokken. Tegenover het Parlementsgebouw verrijst aan de regter zijde van het Raadhuisplein het nieuwe universiteitsgebouw, waarvoor naar een ontwerp van Ferstel in 1874 de grondslagen zijn gelegd. Het verheft zich in een edelen renaissancestijl en bevat drie groote feestzalen, eene ruime zaal voor de boekerij en een door bogengangen omgeven binnenplein. Het geheel beslaat eene oppervlakte van 23634 □ Ned. el en de kosten zijn geraamd op ongeveer 8 millioen florijnen. Tegenover het Raadhuis wordt voorts aan de andere zijde der Ringstrasze de nieuwe Hofschouwburg gebouwd, desgelijks in renaissancestijl naar het ontwerp van Semper en Hasenauer, en achter het Parlementsgebouw sticht men op het Reichrathsplein het nieuwe paleis van Justitie naar het ontwerp van Wilemann. Eene andere merkwaardige groep van openbare gebouwen vormen de nieuwe Keizerlijke muséa aan den Burgring; met het bouwen naar het ontwerp van Semper en Hasenauer is een aanvang gemaakt in 1872.

Standbeelden en gedenkteekenen zijn er weinig aanwezig, daar de stad tot aan den tijd van hare jongste uitbreiding schraal voorzien was van openbare pleinen van voldoende ruimte. Men heeft er: de Mariazuil aan den Hof, in 1667 ter eere van de onbevlekte ontvangenis verrezen, — de Drievuldigheidszuil aan den Graben, in 1679 bij het wijken van de pest naar het ontwerp van Burnaccini door Fischer von Erlach gesticht en 21 Ned. el hoog, — het votiefgedenkteeken op de Hohen Markt, in 1732 door den beeldhouwer Corradini in den tegenwoordigen toestand gebragt, — het ruiterstandbeeld van keizer Joseph II (van Zauner, 1806) op het Josephsplein, — het gedenkteeken van keizer Franz 1 op het Franzensplein, naar een ontwerp van Marchesi (1846), — het reusachtige ruiterstandbeeld van aartshertog Karl, den overwinnaar van Aspern, op het buitenste Burgtplein, naar een ontwerp van Fernkorn, — een dergelijk ruiterstandbeeld van prins Eugenius van Savoye, in de nabijheid van het voorgaande en ook van Fernkorn (1865), — het gedenkteeken van Ressel, den uitvinder der stoombootschroef vóór het Polytechnicum, desgelijks van Fernkom (1863), — het ruiterstandbeeld van prins Schwarzenberg, den aanvoerder van de troepen der Verbondene Mogendheden in de oorlogen van 1813—1814, naar het ontwerp van Hähnel (1867) op het Schwarzenbergplein verrezen, — het gedenkteeken van Schubert in Carrarisch marmer, gemodelleerd door Kundtmann, — het gedenkteeken van Schiller, door Schilling ontworpen en in 1876 op het Schillersplein geplaatst, — en het borstbeeld van den verdienstelijken burgemeester Zelinka. Wijders is men voornemens, gedenkteekens te doen verrijzen ter eere van Tegetthoff, Grillparzer, Beethoven en Maria Theresia. Tot de openbare gedenkteekenen behooren voorts die op het Franciscanenplein met een standbeeld van Mozes (1798), — in de Alserstrasze (1810), — twee aan den Graben, — op het Slotplein (1836), — op de Neue Markt met prachtige beelden van Raphaël Donner (1638), — op de Freiung, van Schwanthaler (1846), — met het „Gansenmadchen” van Wagner (1865), — de Albrechtsbrunnen onder het oude paleis van aartshertog Albrecht, met marmeren groepen van Meixner (1869), — met het standbeeld van den heiligen Georg, op het binnenplein van het paleis Montenuovo, van Fernkom, enz. Tot de monumentale gebouwen behooren er ook nog: de buitenste Burgtpoort, van Nobile, — de reeds vermelde Franz-Josephspoort, — en de Theseustempel, met eene fraaije groep van Canova.

Weenen bezit een groot aantal inrigtingen van onderwijs. Onder deze moet de eerste rang worden toegekend aan de universiteit, in 1365 door Rudolf IV gesticht, na die van Praag de oudste in Oostenrijk en Duitschland en na die van Parijs de meest bezochte der wereld. Er zijn 261 professoren en leeraren en bijna 4000 studenten. Zij is rijk voorzien van alle hulpmiddelen van hooger onderwijs, en deze, thans nog verstrooid, zullen eerlang nagenoeg allen eene plaats vinden in het nieuwe universiteitsgebouw. Tot die hulpmiddelen behooren: eene boekerij met 220000 deelen, eene sterrewacht, in een prachtig gebouw op de Turkenschans gevestigd, verschillende seminaria, het instituut voor Oostenrijksche geschiedenis, de botanische tuin met een botanisch laboratorium, muséum, herbarium enz., het muséum voor natuurlijke historie, de inrigting voor meteorologie en aardmagnetismus, met uitstekende toestellen voorzien, de beide scheikundige laboratoria, het physisch kabinet met talrijke instrumenten, het geologisch muséum, de paleontologische verzameling, het instituut voor plantenphysiologen, het pathologisch-anatomisch muséum in het algemeen ziekenhuis , het muséum voor vergelijkende anatomie, het anatomisch, het physiologisch en het pathologisch-chemisch instituut, het zoötomisch kabinet, de verzameling van heelkundige instrumenten, het instituut voor proefondervindelijke pathologie, 17 klinieken enz Tot de andere wetenschappelijke inrigtingen met den rang van hoogescholen behooren: de evangelisch-theologische faculteit, de technische hoogeschool (te voren het polytechnisch instituut) met talrijke hulpmiddelen, waaronder eene boekerij van 40000 deelen, eene hoogeschool voor landbouw en eene académie van beeldende kunst met merkwaardige kunstverzamelingen. Van de scholen van hooger en middelbaar onderwijs vermelden wij voorts: 5 gymnasia van den hoogsten rang, 4 hoogere reaalgymnasia, 4 hoogere reaalscholen, 3 lagere reaalscholen en 5 kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. Wijders heeft men er: eene Oostersche académie met leerstoelen voor Oostersche talen, — de Theresia-académie, in 1746 onder de leiding der Jezuïeten geopend, tot opleiding van adellijke jongelingen, het instituut tot vorming van wereldlijke priesters, onderscheidene seminaria, eene handels-académie en onderscheidene handelsscholen, talrijke nijverheidsscholen en herhalingscholen, een conservatorium voor muziek, eene tooneelschool, vele zangscholen, eene tuinbouwschool, eene veeartsenijschool, talrijke rij-, gymnastiek- en dansscholen, taalscholen en militaire scholen.

Aan het hoofd der wetenschappelijke instellingen bevindt er zich de Keizerlijke Académie van Wetenschappen en de inrigting voor geologie, deze laatste met uitmuntende verzamelingen. Voorts heeft men het militair-geographisch instituut, de inrigting voor statistiek, de centrale commissie tot het opsporen en bewaren van geschiedkundige gedenkstukken, het geneeskundig genootschap, het oudheidkundig genootschap, het zoölogisch-botanisch genootschap, het geographisch genootschap, de vereeniging voor de kennis van Neder-Oostenrijk, het Afrikaansch genootschap, het Keizerlijk landbouwgenootschap met vele modellen en werktuigen, het genootschap voor tuinbouw, dat voor boschcultuur, dat voor meteorologie, dat voor geneeskunde en dat voor regtsstudie, de wetenschappelijke club, de vereeniging van architecten en ingenieurs, het Neder-Oostenrijksch genootschap van nijverheid, het schei- en natuurkundig genootschap, het anthropologisch genootschap enz. Ook zijn er onderscheidene vereenigingen tot beoefening der schoone kunsten. Van de verzamelingen ten behoeve van wetenschap en kunst noemen wij: de Keizerlijke Hofboekerij met meer dan 300000 deelen (waaronder 12000 wiegedrukken), 20000 handschriften, enz., — het Keizerlijk Huis-, Hof- en Staatsarchief, — de reeds vermelde boekerijen der hoogescholen, — de familiebibliotheek van keizer Franz I met 75000 deelen, 800 wiegedrukken en eene rijke verzameling van gravures en teekeningen, — de boekerij van aartshertog Albrecht, met 40000 deelen, 200000 gravures en 16000 teekeningen (van Dürer, Rafaël, Rubens, Titiaan, Rembrandt, Michele Angelo enz.), — de bibliotheek van prins Liechtenstein met 50000 deelen, die van prins Metternich met 26000 deelen, die van het Benedictijnenklooster Schotten met 40000 deelen, die der Piaristen in de Josephstadt met 18000 deelen, die der Servieten met 23000 deelen en merkwaardige handschriften enz. Van belang zijn voorts: het Keizerlijk mineraliënkabinet met een schat van delfstoffen en versteeningen, — het Keizerlijk zoölogisch kabinet, eene der rijkste verzamelingen van ons werelddeel, met 364000 exemplaren, — het Keizerlijk botanisch kabinet met 67000 soorten van phanerogamen, — het kabinet van munten en oudheden met 112000 munten en talrijke bronzen voorwerpen, gesneden steenen enz., — de Keizerlijke verzameling van wapenrustingen en wapens met vele portretten, schilderijen, handschriften enz., — de Keizerlijke schatkamer met kostbaarheden, zeldzaamheden en kunstgewrochten, enz. Onder de kunstverzamelingen bekleedt het Keizerlijk muséum van schilderijen (Gemäldegalerie) de eerste plaats; het bevindt zich op de verdieping van het Belvedère en bevat omstreeks 1700 schilderijen uit alle scholen en vooral voortreffelijke stukken van Rafaël, Paolo Veronese, Tintoretto, Titiaan, Perugino, Andrea del Sarto, Fra Bartalommeo, Agostino Caracci, Guido Reni, Correggio, Parmegianino, Velasquez, Rembrandt, Hondekoeter Ruisdael, van Dijck, Rubens, Dou, Teniers, Jordaens, Holbein, Dürer, Wohlgemnth, Cranach, Schön, Memlinc, van Eyck, Quentin Messys, Mengs enz.

Van de overige verzamelingen van schilderijen noemen wij: die der Keizerlijke Académie van beeldende kunsten met 800 nommers, — die van prins Liechtenstein, vooral schitterend door de kunstgewrochten van Rubens en van Dijck, met 1600 stukken, — die van graaf Harrach met 400, — en die van graaf Czernin met 350 schilderijen, — en die van graaf Schönborn. Ook worden er gedurig tentoonstellingen van schilderijen gehouden. Men heeft te Weenen 11 schouwburgen, onder welke 9 openbare zijn. Tot de voornaamste behooren: het Keizerlijk Hofburgtheater, uitsluitend bestemd voor opera en ballet, — de stadsschouwburg, — de opera comique, — de schouwburg aan de Wien, — het Carltheater in de Leopoldstadt, — de schouwburg in de Josephsstadt, — de académieschouwburg, — en de schouwburg van Fürst in den Prater. Ook heeft men er een circus, een orphéum, enz.

Er zijn drie groote hospitalen: het algemeen ziekenhuis, het hospitaal op de Wieden en de Rudolfstichting. Het eerste, in 1784 gebouwd, mag een modél heeten; het bestaat uit een aantal gebouwen, welke de oppervlakte beslaan van 10 Ned. bunder en in 93 zalen 2000 bedden bevatten. Men vindt er 51 eerste en tweede artsen, 4 geestelijken, 13 directeuren en meer dan 400 bedienden. Het hospitaal op de Wieden bevat 800 bedden, neemt jaarlijks 7tot 8000 zieken op en heeft een personeel van 19 artsen, 2 geestelijken, 6 ambtenaren, 100 ziekenverplegers en 48 andere bedienden. De Rudolfstichting is eerst in 1864 geopend, voor 860 personen bestemd, en door aanleg en inrigting een der voortreffelijkste hospitalen. Het ziekenhuis der Barmhartige Broeders, in 1614 gesticht en uitsluitend voor mannen bestemd, bevat 215 bedden en neemt jaarlijks ongeveer 4400 zieken op zonder eenige belooning. Ook heeft men een ziekenhuis voor vrouwen, namelijk dat van de geestelijke zusters der heilige Elisabeth in de Landstrasze en dat der Barmhartige zusters in Gumpendorf.

Voorts heeft men er het gemeentelijk pokken- en het gemeentelijk epidemie-hospitaal, de beide garnizoenshopitalen, twee kinderhospitalen, het Maria Theresia-hospitaal voor vrouwen, een paar Israëlitische hospitalen, een hospitaal voor ooglijders, een hospitaal voor krankzinnigen, een vondelingenhuis enz. De voornaamste dier inrigtingen echter is, na het algemeen ziekenhuis, het Rijkskrankzinnigengesticht, dat eene oppervlakte beslaat van 22 Ned. bunder en 500 krankzinnigen huisvest. Daarenboven heeft men een ander krankzinnigengesticht, dat ruimte bevat voor 300 bewoners. Het aantal baden is er in den jongsten tijd aanmerkelijk vermeerderd en geklommen tot 114. Nadat de Donaubedding verlegd is, heeft men eene groote stedelijke bad-inrigting naast de Rijksbrug in 1876 geopend, met een groot zwembassin (75 Ned. el lang en 46 Ned. el breed), 4 kleinere bassins, afzonderlijke baden, en een restaurant met een terras, alsmede eene in 1875 geopende militaire zwemschool. Het fraaiste bad echter is het in 1873 voltooide en reeds vermelde Romeinsche Bad.

Men heeft te Weenen een groot aantal instellingen van weldadigheid, zooals: het reeds vermelde armenhuis aan de Alsbach, met ruimte voor ongeveer 1400 personen, — vier stedelijke verplegingshuizen buiten de stad, 7 armenhuizen in de voorsteden, het Elisabethinum in de Landstrasze, waarin 100 vrouwen en kinderen, benevens 110 mannen in 2 huizen een onderkomen vinden, een oudemannenhuis, eene wijkplaats voor kinderen, een reddingshuis voor meisjes, een vondelingenhuis in de Josephstadt, een werkhuis voor knapen, de Mariastichting ter verzorging van arme weezen en dienstmeisjes, een Keizerlijk invalidenhuis, toevlugtsgebouwen voor hen, die van woning verstoken zijn, doofstommen- en blinden-instituten en weeshuizen, 9 volksgaarkeukens en soepkokerijen, 20 bewaarscholen en 7 crèches, enz.

Van groot belang voor Weenen is de groote waterleiding, welke de stad van een overvloed van goed drinkwater voorziet. Te voren werd het water geleverd door eenige putten en door 16 kleine waterleidingen, doch in 1860 kwam men tot het besluit, aan dien gebrekkigen toestand een einde te maken en water aan te voeren uit drie bronnen, namelijk uit de Keizersbron in het Höllenthal, uit de Nixensteinbronnen bij Buchberg aan de oostzijde van den Schneeberg en uit de Altabronnen bij Wiener-Neustadt. De daartoe gebouwde waterleiding (1870—1874) kostte met hare buizen en reservoirs ongeveer 24 millioen florijnen. In 1876 was het dagelijksch verbruik van water in den zomer 341500 en in den winter 244550 Ned. vat. Het vuile water daarentegen wordt door riolen naar het Donau-kanaal geleid. — De kerkhoven van Weenen bevonden zich weleer in de onmiddellijke nabijheid der kerken, doch keizer Joseph II gaf bevel, dat er kerkhoven zouden worden aangelegd buiten het grondgebied der stad. Tot vóór korten tijd had men er 7 kerkhoven, en eerst in 1870 werd door het gemeentebestuur een ruim centraalkerkhof aangelegd aan den grooten weg naar Hongarije; men kan zich met een paardenspoor derwaarts begeven. Na zijne voltooijing werd er eene kapél gesticht, voort een lijkenhuis, een administratiegebouw enz.

Weenen behoort tot de grootste steden van Europa; zij telde in 1875 bijna 674000 zielen, zonder het garnizoen van 24000 man, en met de voorsteden heeft zij veel meer dan een millioen inwoners. Voorts wordt zij jaarlijks door ongeveer 150000 vreemdelingen bezocht. Deze stad is de zetel van het Keizerlijk Hof, van den Hofstoet, van de beide Huizen van den Rijksraad, van de buitenlandsche gezantschappen, van de afdeelingen van algemeen bestuur, van de beide opperste rekenkamers, van het HooggeregtsLof en van eene menigte wereldlijke en geestelijke waardigheidbekleeders en ambtenaren. Het gemeentelijk gezag en de policie is er in handen van den gemeenteraad, welke als uitvoerend bewind den magistraat is ter zijde gesteld. De burgemeester, twee onderburgemeesters en 120 raadsleden vormen den gemeenteraad, en in de wijken zijn commissiën met de leiding der zaken belast.

De uitgaven der gemeente bedroegen in 1876 ruim 14600000 en de inkomsten ruim 15000000 florijnen, Het vermogen der stedelijke gemeente werd tegen het einde van genoemd jaar op bijna 70 millioen en hare schuld op ruim 47½ millioen florijnen geschat. De nijverheid bloeit er ongemeen en schittert vooral door eene groote verscheidenheid van voortbrengselen. Talrijk zijn er de machinenfabrieken, de fabrieken voor vervoermiddelen, zooals: spoorwegwaggons, rijtuigen van weelde enz., — voorts die van voorwerpen van gegoten staal en van heelkundige, physische en optische instrumenten, van velerlei muziek-instrumenten, van allerlei ijzeren voorwerpen, inzonderheid van landbouwwerktuigen, schroeven, draadnagels, sloten, wapens, kookpannen enz., van bronzen voorwerpen, vooral voor verlichting, van voorwerpen van zink en nieuw zilver, van lampen, galvanoplastische voorwerpen enz. Wijders vervaardigt men er gouden en zilveren sieraden, pendules enz., alsmede steenen en figuren van terracotta, beschilderd porselein en glas, stearinekaarsen, zeep, vernis enz. Ook zijn er talrijke bierbrouwerijen, spiritus- en likeurstokerijen, fabrieken van moussérende dranken, bakkerijen, tabaksfabrieken, spinnerijen en weverijen, fabrieken van sjaals, tapijten, wasdoek, halsdoeken, zonne- en regenschermen, kunstbloemen, kleedingstukken, schoenen, handschoenen, papier, behangsel en vooral meubel- en schrijnwerkfabrieken, boek- en steendrukkerijen, fabrieken van pijpenkoppen en pijpenroeren enz.

Tevens is Weenen het middelpunt van den Oostenrijkschen handel, De stad bekleedt die plaats wegens hare aanzienlijke bevolking, hare ligging aan de Donau en aan onderscheidene spoorwegen en hare uitgebreide nijverheid. Tot de voornaamste handelswaren belmoren er: graan en meel, wijn, zaden, vee, koffij, thee, zuidvruchten, brand- en timmerhout, steenkolen, ijzeren en metalen voorwerpen, olie, petroleum, scheikundige praeparaten, varkensvet, suiker, spiritus, haring, zijde, wol, katoen, garen, geweven stoffen, kleederen, huiden, vellen, schoenen, handschoenen, papier, meubels, speelgoed, boeken en kunstgewrochten. Ook de groote fabriekondernemers van elders hebben te Weenen hunne magazijnen. Men heeft er eene beurs van effecten en van koopwaren, eene van vruchten en eene van meel, — voorts een groot graanpakhuis, eene centrale veemarkt te St. Marx en onderscheidene banken en crediet-instellingen, die intusschen van 1871—1876 velerlei wisselingen hebben ondervonden; men had er namelijk in 1871 slechts 20, in 1873 reeds 36, doch in 1876 niet meer dan 16. De voornaamste van gemelde crediet-instellingen zijn: de Keizerlijke geprivilegieerde Oostenrijksche Nationale Bank, gesticht in 1816 en sedert 1878 de Oostenrijksch-Hongaarsche Bank, met het uitsluitend regt der uitgifte van banknoten en met een maatschappelijk kapitaal van 90 millioen florijnen, — de Oostenrijksche crediet-instelling voor handel en nijverheid, gesticht in 1855 met een kapitaal van 40 millioen florijnen, — de Anglo-Oostenrijksche Bank, gesticht in 1863 met een kapitaal van 18 millioen florijnen, — de Unie-bank, gesticht in 1870 met een kapitaal van 15 millioen florijnen, — de Algemeene Bank van grondcrediet, gesticht in 1869 met een kapitaal van 8 millioen florijnen, — en de Oostenrijksche Discontobank, gesticht in 1853 met een kapitaal van 7 millioen florijnen. Eene voortreffelijke crediet-instelling is wijders de Eerste Oostenrijksche spaarkas, gesticht in 1819, met een inlegkapitaal van bijna 127 millioen florijnen. Behalve deze banken heeft men er 133 andere maatschappijen met aandeelen, vooral spoorweg-, tramway-, stoomboot- en transportmaatschappijen, alsmede 20 verzekerings- en 14 bouwmaatschappijen.

Weenen is het middelpunt van het Oostenrijksche spoorwegnet; vanhier loopen de groote spoorwegen als stralen naar alle gewesten der monarchie. De oudste is de Keizer Ferdinands Noorderspoorweg, in 1836 gelegd met lijnen van Weenen aan de eene zijde over Lundenburg naar Brunn en aan de andere zijde naar Oderberg en Krakau. Wijders heeft men er den Oostenrijkschen Staatsspoorweg, loopende over Simmering, het Donau-Kanaal, en den Prater naar Stadlau, voorts met den eenen tak naar Brünn, Praag en Bodenbach en met den anderen naar Preszburg en Breslau en met eene derde lijn naar Saab, — den Zuiderspoorweg naar Triest, — den Keizerin Elisabeth-spoorweg naar Linz, Salzburg en Passau, — den Keizer Franz-Josephspoorweg over Gmünd naar Eger en Praag, — den Oostenrijksehen Noordwestspoorweg over Znaïm en Deutsch Brod met een tak naar Kollin, Praag en Tetschen en met een anderen tak naar Pardubitz en Mittelwalde, — de WeenenPottendorf-WienerNeustadterspoorweg, — den Weener Verbindingsspoorweg van het noorderstation door de Leopoldstadt en de Landstrasze naar het zuiderstation, — den Donau-oeverspoorweg, — en den Bergspoorweg naar den Kahlenberg.

Een belangrijke handelsweg voor Weenen is de Donau, die door het verleggen der bedding bij Weenen veel in waarde gewonnen heeft. Te voren heeft die rivier, in onderscheidene armen verdeeld, sedert eeuwen herhaalde malen groote verwoestingen aangerigt, en den bloei der Keizerlijke residentie belemmerd. In 1868 werd door eene daartoe benoemde commissie een ontwerp tot regeling van de Donau ingediend en goedgekeurd. Daardoor sou de rivier in eene flaauw gebogene rigting digter bij de stad worden gebragt; men beraamde de kosten op 24 millioen florijnen, eene som, die door eene leening verkregen werd. Daardoor wilde men de wateren der rivier in ééne bedding brengen. Deze bestaat uit twee deelen, één voor den gewonen en één voor den hoogen waterstand. Bij Weenen, tusschen de beide uiteinden van het Donau-kanaal, waar men op den regter oever de landingsplaatsen, spoorwegen, magazijnen enz. aantreft, ligt op den regter oever de bedding voor den gewonen waterstand en op den linker oever die voor hoog water. De gezamenlijke breedte der beide beddingen is 759 Ned. el.

Verbazende hoeveelheden aarde zijn er weggegraven en uitgebaggerd. Om de stad tegen overstrooming te beveiligen, werden de vereischte afdammingen en bedijkingen tot stand gebragt aan den mond van het Donau-kanaal bij Nuszdorf met de daarbij behoorende sluiswerken, en om de rivier steeds bevaarbaar te doen blijven, wordt de vaargeul in het Donaukanaal door uitbaggering steeds op eene diepte gehouden van 2,2 Ned. el onder nul. Langs den gebogen oever, van Nuszdorf tot aan Winterhaven, heeft men een lengte van ruim 13000 Ned. el, bij eene breedte van 52 Ned. el voor het laden en lossen; daarvan is een gedeelte ter lengte van 1900 Ned. el door muurwerk in eene kade herschapen met steigers en kranen. Al deze landingsplaatsen zijn door een dubbelspoor onderling en met de spoorwegstations in verband gebragt. Aan het benedeneinde van gemelde rivierverlegging is eene winterhaven aangelegd met eene oppervlakte van ruim 66 Ned. bunder.

Wijders is men van plan, op andere gedeelten der verlatene stroombedding desgelijks havenkommen aan te leggen, waardoor de landingsoever eene lengte zal erlangen van ruim 47000 Ned. el. Den 15i™ April 1875 stroomde de rivier voor de eerste maal over de nieuwe haar aangebodene bedding en veertien dagen later doorkliefden de schepen er de wateren. Door deze grootsche onderneming verkreeg men voorts op de beide oevers te zamen een bouwterrein van ruim 267½ Ned. bunder, geschat op eene waarde van 40 millioen florijnen. De kosten van deze rivierverbetering beliepen 32 millioen florijnen. Ook is men voornemens, den toestand van de rivier de Wien te verbeteren, terwijl het Wiener-Neustadter scheepvaartkanaal niet onvermeld mag blijven.

De verzending van brieven en telegrammen is er op eene uitstekende wijze ingerigt. Er zijn 37 postkantoren en in de straten niet minder dan 556 brievenbussen. In 1876 werden er meer dan 80 millioen brieven, dagbladen enz. door middel van de post verzonden. Voorts heeft men er van Rijkswege 10 telegraafstations, waar in laatstgemeld jaar meer dan millioen depêches werden aangenomen of verzonden, en 94 particuliere telegraafstations, waar het aantal depêches 825000 bedroeg. Men heeft te Weenen 390 dagbladen.

Weenen bezit onderscheidene openbare wandelplaatsen. Door het sloopen der wallen werden de voormalige wandelpaden rondom de binnenstad vernield, doch eerlang op eene schitterende wijze vervangen door de nieuwgebouwde Ringstrasze met lanen voor ruiters en voetgangers, door het stedeiijk park bij de Carolinapoort en door andere parken. Het stedelijk park heeft eene oppervlakte van 145 Ned. bunder en werd naar het ontwerp van den schilder Sellenij door den stadstuinier Siebeck in 1860—1863 aangelegd. Op den linker oever van de Wien vormt het een fraaijen pleiziertuin met bevallige heester- en boomgroepen, frissche gazons, bloem- en rozenperken, met een vijver met zwanen naast een met eene ijzeren kiosk gekroonden heuvel. In het park verrijst het „Vrouwtje van de Donau” van Gasser, alsmede de gedenkteekens van den componist Schubert en van den burgemeester Zelinka, terwijl zich aan het uiteinde van het park eene smaakvolle badinrigting verheft. Het gedeelte, dat zich op den regter oever van de Wien bevindt en met het reeds genoemde door de Carolinabrug is verbonden, bevat schaduwrijke partijen en een grooten kindertuin. Daarenboven heeft men kleinere parken bij de Franz-Josephskade, vó,ór de technische hoogeschool, vóór het nieuwe Raadhuis, tusschen de beide muséa enz. Voor het publiek zijn voorts geopend: de Volkstuin, aangelegd in 1824 op last van keizer Franz I, met den Theseustempel, — de tuin van het Belvedère, in Franschen stijl aangelegd en rijk versierd met boomen, bloemen en standbeelden, — de Augarten, op het Groote Donau-Eiland, met prachtige lanen van kastanjeboomen en aangelegd in 1775 op last van Joseph II, — de Prater, een sierlijk park met heerlijke gazons en prachtig geboomte op het eiland tusschen de Donau en het Donaukanaal; het bestond reeds als dierentuin in de 16de eeuw en werd in 1766 door keizer Joseph II opengesteld voor het publiek.

De hoofd-allee, bestaande uit vier rijen kastanjeboomen, is een uur gaans lang en leidt naar het zoogenaamde „Lusthaus”. Voorts heeft men er koffijhuizen en restaurants, een aquarium enz., terwijl zieh in den eigenlijken Volksprater met zijne wiin- en bierhuizen, marionettenspelen, caroussels enz. inzonderheid op zon- en feestdagen het Weener volksleven in al zijne eigenaardigheden vertoont. De verder zijwaarts gelegene lanen bestaan uit prachtig hout, en van de gebouwen der groote wereldtentoonstelling heeft men er het middenste gedeelte, eene rotonde met eene middellijn van 100 Ned. el, laten staan, terwijl daarachter zich het voormalig gebouw voor machines thans als een magazijn van allerlei koopwaren met eene lengte van 300 Ned. el uitstrekt. Op het gedeelte van den Prater, dat aan de nieuwe Donau-bedding gelegen is, zal zich het nieuwe gedeelte van Weenen verheffen. Tot de wandelparken behoorde te voren ook de Brigittenau op het noordelijk gedeelte van het Donaueiland, hetwelk thans echter meerendeels met huizen is bezet.

Daar werd weleer het vermaarde volksfeest der Brigittakerkwijding gevierd. Van de tuinen van privaatpersonen, welke toegankelijk zijn voor het publiek, noemen wij dien van Schwarzenberg in de Landstrasze en dien van Liechtenstein in de Roszau. Ook de Botanische tuin aan den Rennweg is eene aangename wandelplaats. Niet altijd heeft ieder toegang tot den Keizerlijken Hoftuin (Keizerstuin), aan de zuidzijde van het buitenste Burgtplein gelegen, met een ruiterstandbeeld van Franz I, den gemaal van keizerin Maria Theresia, en met eene fraaije serre.

Ten behoeve van het plaatselijk verkeer had men er in het begin van 1877 niet minder dan 1080 huurrijtuigen met twee paarden en 1277 met één paard, benevens een groot aantal andere wagens. In 1865 werd er de eerste paardenspoorweg gelegd, en thans heeft men er rondom de Binnenstadt (Ringstrasze-Franz-Josephskade) met onderscheidene zijtakken, zooals: de lijnen Schottenring-Nuszdorf, Döbling, Schottenring-Hernals-Dörnbach, Burgring-Mariahilf-Penzing, Kärntner Ring-Wieden-Margarethen, Schwarzenbergplein-Zuiderstation en Himberger Strasze, Schwarzenbergplein-Rennweg-Simmering Centraal Kerkhof, Stubenring-Landstrasze, Radetskijbrug-Sophiabrug, Aspernbrug-Praterstern-Stedelijk Badhuis, en Praterstern-Stroheckbrücke-Nuszdorfer Strasze, met eene gezamenlijke lengte van bijna 84 Ned. mijl. Sedert 1872 is nog eene tweede Weener Tramwaij-maatschappij ontstaan, welke de voorsteden van paardensporen voorziet. In 1876 bedroeg het personenvervoer ongeveer 20 millioen reizigers en het aantal wagens 525. Voorts heeft men locale stoombooten, die de gemeenschap onderhouden tusschen Weenen en andere aan de Donau gelegene plaatsen.

De voornaamste karaktertrekken der bevolking te Weenen zijn welwillendheid, opgeruimdheid en genotzucht. Nergens ter wereld wordt welligt bij openbare vermakelijkheden zooveel drukte en leven gemaakt als te Weenen, maar gewoonlijk is dat alles van vreedzamen en onschuldigen aard. In geene groote stad gevoelt men zich zoo spoedig en zoo goed te huis als te Weenen, en een vreemdeling, van een aanbevelingsbrief voorzien, verkrijgt er zonder moeite overal toegang. De bewoner van Weenen is een vriend van muziek en dans en slijt zijne vrije uren gaarne in vrolijk gezelschap en in de natuur; hij bezoekt met ijver de schouwburgen, en vooral het tafelgenot heeft in zijn oog eene hooge waarde. De vrouwen zijn er bevallig, maar niet zoo beschaafd als in Noord-Duitschland. Ook de kleeding der lagere klassen onderscheidt er zich door netheid, en men ziet er bij de behoeftigen geenszins het haveloos gewaad, hetwelk men elders in de achterbuurten der groote steden opmerkt.

Tevens ontwaart men er eene groote verscheidenheid van kleedij, daar Hongaren, Polen, Serben, Kroaten, Roemeniërs en Turken er zich vertoonen in nationale kleederdragt. In het algemeen spreekt men er Duitsch, maar tevens worden er de Fransche, Engelsche, Italiaansche, Tsjechische, Hongaarsche, Poolsche, Illijrische en Nieuw-Grieksche talen gebezigd. — Men aanschouwt een fraai panorama van Weenen op den Stephanustoren, het Belvedère, de Spinnerin am Kreuz, den Leopoldsberg en den Kahlenberg. Wanneer men Napels, Constantinopel en Lissabon uitzondert, heeft schier geene hoofdstad ter wereld zulke fraaije omstreken als Weenen; wij noemen slechts: het Kahlengebirge, welks koepelvormige toppen met schaduwrijke wouden, wiens hellingen met vruchtbare wijngaarden zijn versierd, — de dalen van het Wiener Wald, — en de Alpen, welke men langs den spoorweg in weinige uren bereiken kan. Tot de meest bezochte plekken uit den omtrek der stad behooren: Döbling, Grinzing, Heiligenstadt, Nuszdorf, Klosterneuburg met het prachtige klooster der Augustijner koorheeren, Weidling met het graf van Lenau, Greifenstein, Dornbach en Neuwaldegg met het heerlijk park van prins Schwarzenberg en den Gallizinberg, het dal der Wien met het Keizerlijk lustverblijf Schönbrunn, Hietzing, St. Veit, Hütteldorf, Weidlingau en Hadersdorf met een park, waarin zich het gedenkteeken verheft van den veldheer Laudon, Purkersdorf en Preszbaum, het nijvere Liesing, de dalen van Kalteuleutgeben, Breitenfurt en Laas, Perchtoldsdorf, Enzersdorf, Mödling met de rotskloof der Klause en het dal der Brühl en eindelijk op verderen afstand het keizerlijk lustverblijf Laxenburg met een uitgestrekt park en een grooten vijver, het met wijngaarden versierde Gumpoldskirchen, Baden met het bekoorlijke Helena-dal, de badplaats Vöslau, Gloggnitz en Paijerbach, en de Semmering met den trotschen Alpenspoorweg. Naar het noordoosten, oosten en zuidoosten heeft men er van boomen beroofde vlakten, zooals het Marchveld met de vermaarde slagvelden van Aspem, Esziing en Wagram. Daar verheffen zich voorts Swechat met de groote brouwerij van Dreher, Ebersdorf, Jedlersee, Bisamberg en het stadje Kornenburg.

Omtrent de geschiedenis van Weenen vermelden wij het volgende. Deze stad werd in overouden tijd door de Kelten bewoond, en ter beheersching van de Donau deden de Romeinen er het kasteel Vindobona verrijzen, later Vindomina geheeten. Het 13de en vervolgens het 10de legioen had er zijne vaste legerplaats (castrum stativum). Hier overleed in 180 na Chr. keizer Marcus Aurelius. In de vijfde eeuw werd deze stad geweldig geteisterd door Attila en viel vervolgens in handen der Rugiërs, welke voor de Longobarden moesten plaats maken, die op hunne beurt verdreven werden door de Avaren. Karel de Groote verjoeg laatstgenoemden, stichtte de Ostmark en stelde markgraven aan, die te Melk en later op den Kahlenberg woonden. Markgraaf Leopold de Heilige uit het Huis Babenberg trad op als hersteller van Weenen. Zijn zoon Hendrik II Jasomirgott legde de grondslagen der Stephanuskerk, deed in 1160 een burgt aan den Hof verrijzen en bouwde in 1158 het schottenklooster.

Hertog Leopold VII schonk aan Weenen het stapelregt, stelde er een magistraat in van 24 burgers en stichtte omstreeks het jaar 1200 een burgt op de plaats, waar zich thans de Hofburgt verheft, en in 1221 de Michaëlskerk. De burgers van Weenen kwamen in opstand tegen hertog Frederik de Strijdbare en vonden hulp bij keizer Frederik II. Deze verscheen zelf te Weenen, verhief het in 1237 tot eene vrije Rijksstad en schonk haar eene Latijnsche school, die de moeder werd der universiteit. Wel is waar was Weenen in 1240 gedwongen door hongersnood, zich over te geven aan den Hertog, maar in 1246 stierf het Huis Babenberg uit, en Weenen werd weder eene Rijksstad. Ottokar van Bohemen bemagtigde voorts de stad door overreding en door voorregten; hij deed haren omvang aanmerkelijk toenemen door er ook den Schottenhof en den Burgt bij te voegen. Zijn tegenstander Rudolf van Habsburg belegerde Weenen in 1276, maar vóór de stad kwam eene overeenkomst tot stand, waarbij Ottokar met de Duitsche provinciën ook Weenen afstond, hetwelk nu de hoofdzetel der Habsburgers werd. Hertog Rudolf IV (+ 1365) schonk aan de Stephanuskerk hare tegenwoordige gedaante en deed de belangrijkste stedelijke inrigtingen verrijzen. Den 17den Februarij 1448 sloot keizer Frederik III met den Paus het concordaat van Weenen, dat een einde maakte aan de pogingen tot hervorming, door de conciliën aangewend.

De stad kwam voorts in verzet tegen Frederik, en toen deze haar in 1462 belegerde, zag hij zich zelven door de list der Weeners gedurende twee maanden belegerd, totdat Georg Podiebrad, koning van Bohemen, hem bevrijdde. In 1480 werd Weenen de zetel van een bissehop, en in 1484 werd de stad belegerd door Matthias Corvinus, die er zich vestigde. Onder Ferdinand I en zijne opvolgers was Weenen voortdurend de verblijfplaats der Duitsche Keizers. Gedurende de oorlogen tegen Turkije werd de stad de eerste maal van den 22sten September tot aan den 15den October 1529 door sultan Soliman met 120000 man belegerd, maar door 16000 soldaten en 5000 burgers onder Nikolaus von Salm dapper verdedigd, totdat Soliman bevel gaf tot den aftogt. Graaf Matthias von Thurn, door de Protestanten te hulp geroepen, belegerde in 1619 aartshertog Ferdinand in Weenen, maar zag zich genoodzaakt, het beleg op te breken. In 1640 vertoonden zich de Zweden vóór Weenen om het met een coup de main te bemagtigen, maar moesten onverrigter zake afdeinzen. In 1679, gelijk te voren reeds in 1370, 1381, 1541 en 1564, werd de stad door de pest geteisterd. In den nieuwen oorlog tegen de Turken, door den Hongaarschen graaf Tökölij veroorzaakt, werd Weenen van 14 Julij tot 12 September 1683 door 200000 Turken onder Kara Moestapha belegerd, maar door 30000 soldaten en 7000 burgers onder Rüdiger von Starhemberg verdedigd, totdat Johann Sobièski van Polen, de Hertog van Lotharingen en het Rijksleger ontzet bragten.

In 1704 werden de voorsteden, bij de belegering verbrand, maar later weder opgebouwd, tegen de Hongaarsche opstandelingen onder Rákóczij met vestingwerken omgeven, die haar werkelijk in Maart en Junij van dat jaar tegen verwoesting beveiligden. In 1718 woedde er wederom de pest, maar niet zoo hevig als te voren. In 1722 verhief de Paus het bisdom Weenen tot een aartsbisdom. Den 6den en 18den November 1738 werd er de Vrede van Weenen gesloten tusschen keizer Karel VI en koning Lodewijk XV van Frankrijk en diens bondgenooten, waardoor de Poolsche Successie-oorlog een einde nam. Den 13den November 1805 werd Weenen door Fransche troepen bezet, die echter den 12den Januarij 1806 ten gevolge van den Vrede van Preszburg de stad weder verlieten. In den nieuwen oorlog tegen Frankrijk verschenen de voorhoede der vijanden den 10den Mei 1809 vóór Weenen en bombardeerde in den nacht van den 12den uit de voorsteden de Binnenstad, welke den 13den Mei capituleerde. Weenen bleef nu het middelpunt der Fransche krijgsmagt tot aan den Tweeden Vrede van Weenen (14 October 1809). Bij hun aftogt namen de Franschen de voornaamste kunstgewrochten mede en deden de wallen springen van de Kärntner Poort tot aan de Elendbastei.

Al werden zij eerlang hersteld, niettemin hield Weenen later op, vesting te wezen, waarna men de verdedigingswerken in wandelplaatsen herschiep. In 1815 had er het vermaarde Weener Congrés plaats en in 1819 het Congrès van ministers. In 1831 woedde voor de eerste maal de cholera op eene geweldige wijze binnen de muren dezer stad. Omtrent den opstand in Maart, Mei en Octobor 1848 raadplege men het artikel Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie. Van den 4den Januarij tot den 20sten April 1852 en van den 30sten October 1852 tot aan den 22sten Februarij 1853 had er de Duitsch-Oostenrijksche tol-conferentie plaats, en den 24sten Januarij 1857 werd er de muntconferentie gehouden.

In 1858 werd er de grootsche Ringstrasze aangelegd, welke de Binnenstad omgeeft. Den 1sten Augustus 1864 werd er door Oostenrijk en Pruissen met Denemarken, de voorloopige Vrede gesloten, waarbij de Elbehertogdommen aan eerstgenoemde Mogendheden ten deel vielen. Na de overwinning, den 3den Julij 1866 bij Königgratz behaald, rukte de vijandelijke voorhoede voorwaarts tot in de nabijheid van Weenen. In 1876 werd er eene wereldtentoonstelling gehouden, die evenwel sloot met een aanzienlijk te kort.

< >