Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vruchtbaarheid

betekenis & definitie

Vruchtbaarheid noemt men in het algemeen de geschiktheid om bewerktuigde wezens voort te brengen, en de mate van vruchtbaarheid wordt bepaald door het aantal dier wezens, welke binnen een zeker voortbrengingstijdperk ontstaan. Die mate van vruchtbaarheid is bij planten en dieren aan vrij regelmatige getallen verknocht: een maïsstengel draagt ongeveer 2000, eene zonnebloem 4000, een plataan 100000 en een kruidnagelboom 700000 zaadkorrels. Afgietseldiertjes vermenigvuldigen zich in grooten getale, alsmede de wormen en weekdieren; men vond in een oester een millioen en in eene Noachs-ark twee millioen eijeren. Ook de vruchtbaarheid van insecten en visschen is verbazingwekkend; men heeft bij den steur en den kabeljaauw millioenen eijeren geteld.

Veel geringer is de vruchtbaarheid bij de kruipende dieren, en vooral bij de vogels en zoogdieren. Sommige vogels leggen slechts 2, doch andere 16 eijeren, en terwijl vele zoogdieren slechts één jong werpen, heeft de spitsmuis 15 jongen. B{j den mensch telt men bij ieder huwelijk 3—4 kinderen, bij 23—30 levenden jaarlijks ééne geboorte en op 50 echtverbindtenissen ééne kinderlooze. De vruchtbaarheid is voorts afhankelijk van den duur van het voortbrengingstijdperk (immers muizen, konijnen enz. werpen des zomers, telkens na 5 of 6 weken weder jongen), alsmede van de geschiktheid der jongen om spoedig het leven te schenken aan nieuw kroost en van het tijdperk, gedurende hetwelk zij die geschiktheid behouden.

De lagere dieren zijn vruchtbaarder dan die van hoogeren rang, en de waterdieren in het algemeen veel vruchtbaarder dan de landdieren. In den strijd om het bestaan hebben zich van die soorten, wier kroost door vele gevaren werd bedreigd, alleen de zoodanige aan den ondergang weten te onttrekken, welke eene talrijke nakomelingschap vóórtbrengen. Planten dragen gewoonlijk een overvloed van vruchten, omdat de ontwikkeling van deze van toevallige omstandigheden afhankelijk is en omdat zij tevens tot voedsel strekken voor de dieren. Worden de eijeren eerst bevrucht nadat zij gelegd zijn, dan vindt men deze in verbazenden getale, omdat zij ligt verloren gaan en de moeder zich niet bekreunt om de jongen. Waar echter het moederlijk instinct de jongen beschermt, is de vruchtbaarheid veel geringer.

De vruchtbaarheid bij den mensch is zeer verschillend. Zij hangt af van den bouw en de geaardheid der personen, van het klimaat, van de levenswijs enz. In het algemeen is zij grooter bij de lagere dan bij de hoogere standen, grooter op het land dan in de stad.

< >