Vogesen of les Vosges is de naam van een gebergte, hetwelk tot het bergstelsel van de Boven-Rijn behoort. Het verheft zich in de rigting van het zuid-zuidwesten naar het noord-noordoosten aan de westzijde der laagvlakte van de Boven-Rijn en wel met het hoogere, zuidelijke gedeelte op de grenzen van Duitschland (Elzas) en Frankrijk en met het lagere noordelijke gedeelte geheel op Duitsch grondgebied. Eerstgenoemd gedeelte gelijkt op het aan de andere zijde dier laagvlakte gelegen Schwarzwald, keert evenzeer zijn steilsten kant naar de zijde der rivier en bestaat uit graniet, gneis, Devonisch gesteente, roodliggend, bonten zandsteen, porfier enz. en strekt zich uit van het Trou de Belfort (360 Ned. el boven den zeespiegel), die de Vogesen van het Juragebergte scheidt en waardoor het Rijn-Rhônekanaal en een spoorweg loopen, tot aan den Donon bij de bronnen der Saar over eene lengte van 100 en eene breedte van ruim 50 Ned. mijl. Het noordelijk gedeelte, 128 Ned. mijl lang en bij Zabern 22 Ned. mijl breed, bestaat hoofdzakelijk uit bonten zandsteen en draagt in Rijn-Beijeren den naam van Haardtgebergte (zie aldaar); het neemt een einde bij Dürkheim en Kaiserslautern.
In het zuidelijk gedeelte neemt de bergkom een aanvang met den Ballon d’Alsace (1244 Ned. el hoog) en schrijdt langs de Duitsch-Fransche grenzen voort tot aan den Donon. Dáár verheffen zich de Gresson (1249 Ned. el hoog) en de Drumont (1226 Ned. el hoog), voorts de Grand Ventron (1209 Ned. el hoog), de Rheinkopf (1319 Ned. el hoog), de Hoheneck (1366 Ned. el hoog), de Sanet (1296 Ned. el hoog), de Col de Bonhomme (1086 Ned. el hoog) en de Donon (1010 Ned. el hoog). Zeer verschillend is de helling aan de beide zijden; terwijl zij aan den westkant langzaam afdaalt tot de hoogvlakte van Lotharingen, is zij aan den oostkant op vele plaatsen zeer steil. De dalen onderscheiden er zich door bevalligheid of door eene grootsche natuur; zij zijn bewoond door eene aanzienlijke en nijvere bevolking, en men heeft er fraaije weilanden en talrijke fabrieken. Te voren werd er zilver, koper en lood gewonnen, en men vindt er ook ijzererts. De wateren, die van het gebergte afdalen, stroomen meestal naar de Moesel en naar de Zee en behooren alzoo tot het stroomgebied van de Rijn. Onderscheidene wegen leiden over dit gedeelte van het gebergte, maar tot nu toe nog geen enkele spoorweg. Naaldboomen hebben er de overhand, en hier en daar vindt men kleine meren en moerassen.
Het noordelijk gedeelte bestaat bijna geheel uit bonten zandsteen, waar hier en daar graniet, gneis, porfier enz. doorheen dringen. Het is veel lager dan het zuidelijk gedeelte en neemt een aanvang bij de bronnen van de Saar, niet ver van den bergpas van Zabern. Hier bevinden zich de hoogste toppen, en ten noorden van dien bergpas heeft men geen top met aanzienlijker hoogte dan 600 Ned el. Daar de hoogste punten nabij den oostelijken rand gelegen zijn, die door beken sterk is ingesneden, zoo draagt het landschap hier al de kenmerken eener bergstreek. Over dit gedeelte loopen twee spoorwegen, één van Straatsburg naar Parijs en één van Hagenau naar Saargemünd, — eerstgenoemde door den bergpas van Zabern, waarlangs men ook het Rijn-Marne-kanaal gedolven heeft. Het oostelijk gedeelte vertoont zich verder noordwaarts als eene bevallige heuvelstreek met welvarende dorpen en nijvere steden. Ook heeft men er minerale bronnen (Niederbronn en Plombières), en de bevolking van dit gebergte behoort gedeeltelijk tot den Romaanschen en gedeeltelijk tot den Germaanschen stam.
Het Fransche departement Vogesen (Vosges) is gevormd uit gedeelten van de voormalige hertogdommen Lotharingen en Var, van het bisdom Toul, van de aloude landschappen Elzas, Champagne en Franche-Comté, alsmede van het prinsdom Salm, maar volgens het Vredestractaat van 1871 in het noordwestelijk gedeelte verminderd met eene uitgebreidheid van 20340 Ned. bunder. Het grenst in het oosten aan het Duitsche Rijksland Elzas, in het noorden aan de departementen Meurthe-et-Moselie en Meuse, in het westen aan Haute Marne en in het zuiden aan Haute Saône, en telt op 106,59 geogr, mijl ruim 407000 inwoners. Het land is grootendeels bergachtig, in het oostelijk gedeelte met het boschrijke Vogesengebergte en verder met zijne uitloopers (Monts Faucilles) bedekt en door de Moesel, de Maas en de Saône met hare zijrivieren besproeid. Van de meren vermelden wij dat van Gérardmer, en de minerale bronnen van Plombières zijn vermaard. Het klimaat is er in den winter zeer koud, in den zomer droog en warm en in het vóór- en najaar veranderlijk. In 1876 had men er 175000 Ned. bunder bouwland, 5260 Ned. bunder wijngaarden, 200000 Ned. bunder bosch en veel weiland.
De belangrijkste voortbrengselen zijn er: tarwe, haver, rogge, gerst, veel aardappelen, peulvruchten, vlas, hennep, koolzaad, wijn (147000 Ned. vat), ooft, hop en tabak, alsmede allerlei soorten van vee. Het rijk der delfstoffen levert er bruinkolen, turf, marmer, porfier, serpentijn en graniet. Vooral bloeit er de katoennijverheid, voorts de wol- en zijdespinnerij, de vervaardiging van kant, van metalen voorwerpen, van machines, spijkers, ketens, klokken, papier, glas, aardewerk, aardappelmeel, beetwortelsuiker, bier, leder enz. Het ontbreekt er niet aan middelen van verkeer, en men vindt er 5 gemeentelijke collèges en 2 bijzondere scholen van middelbaar onderwijs. Het departement is verdeeld in 5 arrondissementen, en heeft Epinal tot hoofdstad.