Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vloten

betekenis & definitie

Vloten (van). Onder dezen naam vermelden wij:

Willem Antony van Vloten, een Nederlandsch godgeleerde, geboren te Utrecht in 1740. Hij studeerde aldaar, werd in 1767 predikant te Waddingsveen, nam wegens zwakke gezondheid in 1770 zijn ontslag en woonde achter volgens te Utrecht, Gouda, Leiden en Amsterdam. Hij overleed in laatstgenoemde stad in 1809. Hij schreef: „De Bijbel, vertaald, omschreven en door aanmerkingen opgehelderd (1789—1796, 13 dln)”, — „De praktijk des Bijbels (1802, 6 dln)”, — Theologie des Bijbels of de voornaamste waarheden enz. (1803, 2 dln)”, — en „Het hoog bewind der Godheid over het geheele menschdom (1809—1812, 4 dln)”.

Willem van Vloten, een achterneef van den voorgaande en erfgenaam zijner boekerij, geboren te Utrecht in 1780. Hij studeerde te Leiden in de Oostersche talen en de godgeleerdheid, verdedigde er voor de eerste in 1805 een „Specimen” onder Rau, werd in 1806 predikant te Schermerhorn, in 1809 te Katwijk aan Zee, en in 1813 te Kampen, waar hij in 1824 een beroep naar Middelburg van de hand wees. Hij leverde onderscheiden opstellen in tijdschriften, gaf eenige leerredenen in het licht, en overleed den 4den November 1829.

Johannes van Vloten, een uitstekend Nederlandsch letterkundige en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Kampen den 18den Januarij 1818, studeerde te Leiden in de letteren en in de theologie, verwierf bij laatstgenoemde faculteit in 1843 den doctorsrang en bekleedde sedert 1842 de betrekking van leeraar in het Fransch en in de geschiedenis aan het gymnasium te Rotterdam. In 1846 nam hij zijn ontslag, volbragt eene reis door het zuiden van Duitschland, vestigde zich te Leiden en werd in 1854 hoogleeraar in de Nederlandsche geschiedenis en letterkunde aan het Athenaeum te Deventer. Ten gevolge van onaangenaamheden, ontstaan door eene redevoering, in 1867 bij het nederleggen van het rectoraat door hem uitgesproken, gaf hij zijn hoogleeraarsambt prijs, waarna hij zich in 1868 vestigde in de nabijheid van Haarlem, sedert 1877 in die gemeente zelf.

Hij bleef er zich onverdeeld aan de studie wijden en verkreeg door zijne grondige geleerdheid vele bewonderaars en door zijne waarheidlievende, scherpe pen vele vijanden. Van zijne geschriften vermelden wij: „Een paar aanteekeningen op C. W. Opzoomers Beoordeeling eener verhandeling van prof. Schotten (1846)”, — „Aanteekeningen op prof. Scholtens Redevoering van 8 Februarij 1847 (1847)”, — „De Tubinger school en hare Hollandsche tegenstanders (1848)”, — „Over de leer der Hervormde Kerk en hare toekomst (1849)”, — „Nederlandsch liedeboek (1ste en 2de bundel, 1850)”, — „Wenschen omtrent het Hooger onderwijs (1850)”, — „Nederlandsche geschiedzangen naar tijdsorde gerangschikt en toegelicht (1ste en 2de bundel,1852)”, — „Montigny’s leven en dood in Spanje (1853)”, — „Passchier de fijne enz. (1853)”, — „De Nederlanden onder koning Filips II (uit het Fransch, 1854)”, — „Marieken van Nijmegen enz. (1854)”, — „Het Nederlandsche kluchtspel van de 14de—18de eeuw (1854; 2de vermeerderde uitgave, 1879)”, — „Leidens belegering en ontzet in 1573 en 1574 (1854)”, — „Marnix van St. Aldegonde en de wording van het Nederlandsch Gemeenebest (naar het Fransch van Quinet, 1855)”, — „Redevoering over de zedelijke werking der vaderlandsche taal, letter- en staatsgeschiedenis (1855)”, — „IJselkout (1855)”, — „Al de werken van Jacob Cats (1855—1862, 2 dln)”, — „Brieven van P. C. Hooft (1855— 1858, 4 dln)”, — „Nederlands opstand tegen Spanje enz. (1856)”, — „Nederlands opstand tegen Spanje in zijn eerste, wording, ontwikkeling en verderen voortgang (1858—1860, 3 dln)”, — „Beknopte handleiding voor de leer van den Nederlandschen stijl (1859)”, — „Nederlandsch dicht en ondicht der 19de eeuw (1861—1865, 2 dln; 3de druk, 1870—1872)”, — „Nog een woord over de godgeleerde faculteit en haar toekomstig lot (1861)”, — Radicalisme enz. (1862)”, — „Baruch de Espinosa, in verband met zijnen en onzen tijd (1862; 2de druk, 1872)”, — „De Ponschgod en zijn trawanten (1862)”, —„Aesthetika of schoonheidskunde enz. (1863; 2de druk, 1870)”, — „Jezus van Nazareth enz. (1863)”, —„J. van Vondels volledige dichtwerken enz. (1863—1866, 2 dln)”, — „Starters Friesche Lusthof en kluchten (1866)”, — „Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letteren enz. (1865; 2de druk, 1871)”, — „Vijftal lezingen over de wording en ontwikkeling der stad en gemeente Deventer enz. (1866)”, — „Het goed recht der gemeente Deventer op hare weiden bepleit (1865)", — „Eerlijke wenschen omtrent hooger en middelbaar onderwijs, Nederlandschen volkszin en maatschappelijke oprechtheid. Rectorale redevoering (1867, 2de en 3de druk)”, — „De gemeenteraad van Deventer, door een onpartijdig kiezer beoordeeld (1867)”, — „Bloemlezing uit de dichtwerken van W. Bilderdijk enz. (1868)”, — „Bloemlezingen uit de Nederlandsche dichters der 17de eeuw enz. (1869)”, — „Bloemlezing uit de Nederlandsche prozaschrijvers en dichters der 18de eeuw (1871)”, (1871)”, — „Bloemlezing uit de Nederlandsche prozaschrijvers der 17de eeuw (1870)”, — „Schets van de geschiedenis der Nederlandsche letteren (1871; 2de druk, 1879)”, — „W. en O. Z. van Haren, leven en werken (1871— 1873)”, — „Nederlands schilderkunst van de 14de tot de 18de eeuw (1873)”, — „Beknopte geschiedenis der nieuwe letteren (1874)”, — „Onuitgegeven dicht en ondicht van Kinker (1877)’’, — „Beknopt staatburgerlijk handboekje voor Nederlanders (1874)”, — „Middelburgs beleg en overgang (1874)”, — „Onkruid onder de tarwe (1876)”, — „Nederlandsche karakterfeilen en ziektegeschiedenis van ’t Nederlandsche Woordenboek (1868)”, — „Humaniteit, de blijde boodschap der 19de Kristeneeuw (1809)”, — „De mondige mensch als Nederlandsch Staatsburger (1872)”, — „De Geuzenleus der 19de eeuw (1873)”, — „Thorbecke’s Standbeeld, Nederlandsche Staats- en Volksbespiegeling (1876)", — „Bellamy, naar zijn onuitgegeven brieven (1877)”, — „Margaretha More’s Dagboek, naar het Engelsch, met inleiding, 1ste en 2de druk (1875)”, — „Vondel-almanak (1875)”, — Jonckbloets zoogenoemde geschiedenis der Nederlandsche letteren getoetst (1878)”, — „Herleven of Verzinken , vaderlandsche opwekkingsrede (1879)”, — „Huets antinationale vertoogen (1878)”, — „Noodeloos Ideaal-gescharrel, bemoedigend schrijven aan Prof. Rauwenhoff (1880)”, — „Jacob van Maerlants Merlijn, naar het eenig bekende Steinforter Handschrift, eerste aflevering (1880)”, — „Elizabeth Wolff, levensen karakterbeeld eener groote vaderlandsche vrouw en schrijfster (1880)”, — „Spinoza, de blijde boodschapper der mondige menschheid (1880)”, — Voorts teksten van Nederlandsche geschriften met inleiding en aanteekeningen in het „Pantheon”, tal van opstellen in den door hem geredigeerden „Levensbode”, den „Nederlandsche Spectator”, „Nederl. Kunstbode” en onderscheidene andere tijdschriften, een zelfstandig vervolg op de „Geschiedenis des Vaderlands” van Arend van 1648 tot 1713, en eene nieuwe uitgave van van Lenneps „Geschiedenis van Noord-Nederland” met voortzetting tot 1879.

< >