Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vaten

betekenis & definitie

Vaten heeft men in het dierlijk ligchaam en in de planten. Omtrent de eersten raadplege men de artikelen Hart en aderen en Watervaten. De plantenvaten zijn doorloopende buizen, ontstaan uit overlangsche cellenreeksen, wier tusschenschotten zijn opgeslorpt, terwijl tevens de wanden dier vaten eene eigenaardige verandering ondergaan.

Men heeft namelijk spiraalvaten, bestaande uit regts of links gewondene spiralen en vooral in de bladnerven van de roos gemakkelijk waar te nemen, — ringvaten, die door verdikte ringen worden uitgespannen, bijv. in de stengeldeelen der balseminen, — netvaten, die ontstaan als de spiraaldraad der verdikkingsgelaag breed en in vele takken verdeeld is, — gestreepte vaten, bij welke de ruimten, niet door de verdikkingslagen bedekt, spieetvormig zijn en ook wel in scheeve rijen boven elkander liggen, zoodat zij trapvormige vaten doen ontstaan, — gestippelde vaten, waarbij de verdikkingslagen, met uitzondering van min of meer ronde plaatsen, den geheelen celwand bekleeden, — en rozenkransvormige vaten, wanneer zij insnoeringen en buikvormige uitzettingen vertoonen. Op het al of niet voorkomen van vaatweefsel berust de verdeeling der planten volgens Decandolle in vaatplanten en celplanten. Volkomen ontwikkelde vaten bevatten lucht, maar in sommige tijdperken nemen zij sappen op, wier omloop door de plant zij bevorderen.