Hart en aderen. Het menschelijk ligchaam is overal met een uiterst fijn netwerk van naauwelijks met het bloote oog zigtbare buisjes doorweven, welke den naam van haarvaten dragen. Door hunne dunne wanden brengen zij bestanddeelen van het bloed aan het weefsel en zijn tevens in staat om daaruit vloeibare deelen door absorbtie op te nemen. Terwijl alzoo bij de voeding bruikbare bestanddeelen tegen onbruikbare verwisseld worden, verandert het bloed in de haarvaten weldra zoozeer, dat het niet langer geschikt is, om tot voeding te dienen.
Hierin wordt echter voorzien door den omloop van het bloed. Het onbruikbaar geworden bloed maakt gestadig plaats voor ander bloed, hetwelk uit het hart door de slagaderen naar de haarvaten gestuwd wordt. Het beweegt zich door groote slagaderen, die zich meer en meer vertakken, naar genoemde fijne buizen, en aan dezen geheelen toestel geeft men den naam van slagaderstelsel. Daarentegen stroomt het ontreinigde bloed door de allengs wijder wordende takken van het aderstelsel naar het hart.) Aan deze beweging van het bloed uit het hart door de slagaderen, haarvaten en aderen naar het hart terug geeft men den naam van grooten bloedsomloop. Van dezen is de kleine bloedsomloop onderscheiden. Het hart namelijk is door een wand in 2 afdeelingen verdeeld, en het bloed, dat door de slagaderen de eene afdeeling verlaat, keert door de aderen naar de andere afdeeling terug. Van hier vloeit het naar het haarvaten weefsel der longen, waar zich zijne koolstof met de zuurstof der ingeademde dampkringslucht verbindt, waarna het alzoo gezuiverd en op nieuw tot voeding geschikt bloed door de longader naar de eerstvermelde afdeeling van het hart stroomt, om alhier op nieuw den grooten omloop te beginnen.
Het hart is alzoo het middelpunt van den grooten en kleinen omloop, — een stuwwerk, hetwelk het bloed in het slagaderstelsel drijft. Het is gelegen aan de linker voorzijde der borstkast boven het middenrif. Zijne geregelde zamentrekkingen, de hartkloppingen, kan men onder den linker borsttepel duidelijk voelen en zelfs zien. De plaats, waar het hart zich bevindt, kan men bij percussie waarnemen door een kort geluid, hetwelk aanmerkelijk verschilt van den toon, dien men hoort op de plaatsen, waarachter zich de met lucht gevulde longen bevinden. De grootte van het hart van den mensch is eenigzins verschillend, doch komt in het algemeen overeen met de grootte van de vuist van denzelfden persoon. Het heeft de gedaante van een afgeknotten kegel, wiens punt naar beneden en tevens naar de linkerzijde is gerigt. In bijgaande figuur is het hart voorgesteld in zijn natuurlijken stand en van voren gezien. M M verbeeldt de lengte-as van het ligchaam.
Eene groeve wijst de grens aan van den wand, die het hart in 2 afdeelingen scheidt. De regterhelft ligt meer naar voren en de linkerhelft meer naar achteren, zoodat gemelde groeve van voren meer naar de linker-, maar aan de achterkant van het hart meer naar de regterzijde gelegen is. Eene dwarsche groeve a verdeelt voorts het hart in een onderste en bovenste gedeelte. Zij komt overeen met peesachtige ringen, van klapvliezen voorzien , waardoor elke dier afdeelingen wederom in 2 deelen gesplitst wordt. De bovenste helften noemt men de boezems en de onderste de kamers. In de boezems stort het aderlijk bloed zich uit, hetwelk vervolgens afdaalt in de kamers, van waar het door zamentrekking van het hart, waarbij gemelde klapvliezen zich sluiten, in de slagaderen gestuwd wordt, om uit de regter hartkamer de longen te bereiken en uit de linker zich door het geheele ligchaam te verspreiden; trouwens de spierachtige wanden van de linker kamer hebben de dubbele dikte van die van de regter kamer. De ruimte der beide kamers is volkomen gelijk, en de boezems en kamers zijn bij afwisseling met bloed gevuld. Hebben zich de hartkamers door zamentrekking (systole) ontlast, dan zijn de boezems geheel gevuld, om zich bij den aanvang van de verslapping (diastole) der kamers op hunne beurt zamen te trekken en hun bloed daarin uit te storten.
Deze afwisselende beweging komt overeen met de ligging der spiervezels; elke ruimte heeft hare eigene, daar zij door den wand van elke afdeeling van het hart gescheiden zijn. Het klapvlies van de regter afdeeling bestaat uit 3, dat van de linker uit 2 deelen. Die klapvliezen worden gespannen door peezige draden, welke dwars door de hartkamer loopen en aan spierachtige uitsteeksels bevestigd zijn. Zij verkorten zich bij de zamentrekking van de wanden der kamer en veroorzaken alzoo het sluiten der klapvliezen. Die plotselijke zamentrekking doet het kloppen van het hart ontstaan. De klapvliezen vormen de grenzen tusschen het aderlijk en slagaderlijk stelsel. Zij zijn de sluisdeuren tusschen de hartkamers als de bron der slagaderen en de boezems, als het meer, waarin de aderen uitloopen. Daar laatstgenoemden het bloed slechts in de kamers behoeven te drijven, zijn hunne wanden veel zwakker dan die der kamers, die het bloed naar de longen en naar alle deelen des ligchaams moeten stuwen.
De gedaante der 4 ruimten van het hart is zeer verschillend. Daar het verticale tusschenschot naar de zijde der regter afdeeling gewelfd is, heeft deze bij de doorsnede eene halvemaanvormige, en de linker afdeeling eene ronde gedaante. De kamers zijn naar onderen gesloten, en de uitgangen bevinden zich in het bovenste gedeelte. Men ontwaart zulks in de figuur. Hier is R de regter en L de linker hartkamer, r de regter en l de linker boezem a de slagader voor het ligchaam en a’ die voor de longen. Reeds genoemde kegelvormige uitsteeksels en de vooruitspringende spierbundels geven aan de kamers een onregelmatig voorkomen. De binnenste oppervlakte der boezems is effener, maar deze zijn in hun geheel veel onregelmatiger. Elk van deze heeft een blinden top, het oor genaamd, waardoor het hart eene eenigzins afgeronde gedaante ontvangt.
In o ziet men het oor van den linker boezem. De 4 ruimten zijn van binnen bekleed met een glad weivlies (endocardium). Een dergelijk vlies omgeeft het hart van buiten tot aan den oorsprong der vaten en is hier omgeslagen, om het hart nogmaals tot aan het onderste uiteinde te bekleeden en draagt den naam van hartzak (pericardium). Die beide bekleedsels zijn echter niet zamengegroeid, maar door eenig vocht gescheiden, zoodat zij over elkander kunnen schuiven. Het hart is alzoo geplaatst in een glibberigen zak, waarin het bij elke hartklopping gemakkelijk van stand veranderen kan. Niet ongepast heeft men dus het hart vergeleken bij een hoofd, hetwelk in eene dubbele, ingestulpte slaapmuts is gestoken.
De vaten van den kleinen bloedsomloop staan in verband met de longen en vereischen dus geene uitvoerige beschouwing. De slagader, die uit de regter hartkamer ontspringt, draagt den naam van longslagader (a'). Deze is gesloten door een klapvlies met 3 vliezen — de halvemaanvormige genaamd — welke zich openen naar de zijde der longen, maar zich sluiten bij de verslapping (verwijding, nietzamentrekking) der kamers, zoodat het terugvloeijen van het bloed belet wordt. De aderen van den kleinen bloedsomloop, zich in den linker boezem uitstortend, worden longaderen (v) genoemd.
De slagaderen en aderen van den grooten bloedsomloop verschillen onderling aanmerkelijk. De wand der slagaderen is dikker en veerkrachtiger, om aanzienlijker drukking te kunnen verduren; hun aantal is kleiner en hunne ruimte in het algemeen minder groot, doch het bloed stroomt er met veel meer snelheid doorheen. Voorts heeft men in de aderen talrijke klapvliezen, die het terugstroomen van het bloed verhinderen. Elke drukking der spieren des ligchaams bevordert er alzoo den bloedsomloop, die zich alleen in de rigting van het hart bewegen kan. Voorts vormt het aderstelsel een afzonderlijk net van aderen onder de huid, welke met de dieper gelegene groote aderen in verband staan en desgelijks, zoo noodig, tot afvoer van het bloed kunnen dienen, terwijl de dieper gelegene ten getale van één of twee langs de slagaderen loopen. Bij eene verwonding ziet men eindelijk, dat het licht-roode bloed uit de slagaderen met een straal te voorschijn komt, terwijl het donker-roode bloed uit de aderen kalm wegvloeit.
Evenals het slagaderstelsel der longen, zoo neemt ook dat des ligchaams een aanvang met een enkelen stam, de aorta (a) genaamd. Deze ontspringt uit de linker hartkamer en is desgelijks met een 3-deelig klapvlies gesloten. Zij klimt aanvankelijk omhoog, en buigt zich dan met een boog achterwaarts naar de wervelkolom, waarlangs zij naar het bekken afdaalt. Uit het bolle gedeelte der aorta-boog verheffen zich 3 groote slagaderen (1, 2, 3), welke naar den hals, het hoofd en de armen loopen. De eerste (1) verdeelt zich weldra weder in 2 takken, namelijk in de sleutelbeenslagader en de regter halsslagader, terwijl de beide andere slagaderen (2 en 3) voor de linkerzijde dienen.
De halsslagader voorziet hals en hoofd van bloed; men kan haar aan beide zijden van den hals voelen kloppen. Tot hare takken behooren de kaakslagader en de slaapslagader, digt voor het oor gelegen. De sleutelbeenslagader vervolgt haren weg naar den arm, nadat zij onderscheidene takken heeft afgezonden naar het bovenste gedeelte van den romp. Zij loopt als armslagader langs de binnenzijde van den bovenarm en verdeelt zich bij den elleboog in de ellepijp-, en spaakbeenslagader. De aorta, langs de wervelkolom afdalend, levert aan beide zijden de slagaders der ribben en eenige takken aan de ingewanden der borst, komt vervolgens door het middenrif in de buikholte, waar zij dubbelparen naar de spieren van den romp en enkele naar de ingewanden van den buik afzendt, en verdeelt zich eindelijk bij het bekken in de 2 groote bekkenslagaderen, die, na het uitzenden van onderscheidene takken, als dijslagaderen langs de binnenzijde der dijen loopen, dan zich naar achteren buigen en door de holte van de knieën haren togt voortzetten, om zich daarna in 2 hoofdtakken , de scheenbeen- en de kuitslagader, te verdeelen.
De groote aderen vergezellen, zooals wij reeds opmerkten, de slagaderen. Die van de maag, de darmen en de milt vereenigen zich echter tot een grooten stam, de poortader genaamd, welke naar de lever loopt, zich hier in talrijke takken en eindelijk in een net van haarvaten verdeelt, die zich daarna weder tot leverader vereenigen, om zich in de onderste holle ader (H) uit te storten, welke al het aderlijk bloed van de onderste helft des ligchaams terugvoert naar den regter boezem (r), terwijl de bovenste holle ader (H') dezelfde dienst bewijst aan de bovenste helft des ligchaams.
Hebben wij het hart beschouwd als het middelpunt van den bloedsomloop en alzoo als hoogst belangrijk voor het geheele ligchaam, — voorts als een zeer kunstmatig ingerigt en steeds werkzaam orgaan, dan zal het niemand bevreemden, dat alle stoornissen, veroorzaakt door ziekten van het hart, veelal hoogst noodlottige gevolgen hebben. Omtrent die ziekten heeft men vooral in den jongsten tijd veel naauwkeuriger kennis verkregen door middel van auscultatie en percussie (zie aldaar). Wij zullen omtrent die ongesteldheden een en ander mededeelen.
Tot deze behoort in de eerste plaats hartzak-ontsteking (pericarditis). Deze is somtijds primair, maar veelal van secundairen aard als gevolg van ontsteking van nabijgelegene organen. Doorgaans zijn de naar elkaar toegekeerde oppervlakten van den dubbelen hartzak over hare geheele uitgebreidheid ontstoken. Zij worden rood, gezwollen en week, terwijl zij een waterachtige, veel eiwit bevattende of bloederige vloeistof in de ruimte tusschen deze oppervlakten afscheiden, die vaak spoedig opgeslorpt wordt, maar ook wel nieuwe lagen vormt, vergroeijing veroorzaakt en somtijds zelfs in etter verandert, zoodat deze ongesteldheid het leven bedreigt. Primaire pericarditis kan van voorbijgaanden aard wezen, maar bij een hevigen aanval veroorzaakt zij stekende pijn in de hartstreek, belemmering der ademhaling, hartklopping bij den aanvang der ziekte, koorts, gebrek aan eetlust, hevigen dorst, eene snelle, onregelmatige pols, neiging tot flaauwte, hoofdpijn, onrust, slapeloosheid, en in latere tijdperken waterzucht in de voeten en beenen. De afloop kan zeer snel zijn; zij kan na 1 of 2 dagen door verlamming van het hart den dood ten gevolge hebben. Ligtere gevallen daarentegen kunnen in den tijd van 8 of 14 dagen genezen, doch ook chronisch worden, na aanvankelijke verbetering verergeren en ontsteking van het spiervleesch van het hart veroorzaken, waardoor de bloedsomloop gestoord wordt.
De hartzakwaterzucht (hydrops pericardii), het stokpaard van voormalige geneesheeren, is in den regel geene zelfstandige ziekte, maar meestal het gevolg van andere ongesteldheden (Bright’sche ziekte, gebreken der klapvliezen, knobbellongtering enz.), welke waterzucht veroorzaken, vooral ook van hartzakontsteking. Zij ontstaat in het eerste geval veel later dan de waterophooping in andere ruimten, ja, dikwijls eerst bij het naderen van den dood. Waar zij zich vroeger vertoont, veroorzaakt zij belemmering in de ademhaling en den bloedsomloop.
Ook de weivliezen aan den binnenkant van het hart (endocardium) zijn voor ontsteking vatbaar. De verschijnselen van deze (endocarditis) en die der ontsteking van de hartspier (myocarditis) komen zeer sterk overeen. Bij ligte gevallen gevoelt de lijder stekende pijn in de hartstreek, min of meer hevige hartkloppingen, een onregelmatigen polsslag, eene gewaarwording van onwelzijn, angst, neiging tot flaauwte, huivering enz., terwijl de verschijnselen van acute gevallen wel wat op die van typhus gelijken. Toch kunnen vele van eerstgenoemde verschijnselen zich vertoonen, zonder dat het hart aangetast is, vooral bij bloed-armoede en bleekzucht, bij rheumatismus enz. Schoon deze ontstekingen (endo- en myocarditis) zelden een doodelijken afloop hebben, kunnen hare gevolgen noodlottig wezen. Hiertoe behoort het ontstaan van geronnen bloed, dat, in de bloedvaten gestuwd, elders in het ligchaam verstoppingen van deze en alzoo abcessen veroorzaken kan, alsmede abcessen in de wanden van het hart, vetachtige vervorming van deze en alzoo belemmering der zamentrekking van het hart, verwijding der kamers en boezems, ziekten der klapvliezen enz.
Tot de meest gewone en belangrijkste ongesteldheden van het hart behooren die der klapvliezen. Wij hebben reeds gezien, van hoeveel gewigt deze zijn voor den bloedsomloop. Men kan dus nagaan, hoe noodlottig het is, wanneer de klapvliezen door ongesteldheid buiten staat zijn om zich op de vereischte tijdstippen behoorlijk te sluiten, of wanneer de door hen te sluiten openingen zoo klein worden, dat zulks eene belemmering voor den bloedsomloop oplevert. Veelal vindt men die beide gebreken tegelijkertijd bij één of meer klapvliezen. Het eerste gevolg, waaruit de andere voortvloeijen, is dan eene ophooping van bloed in het hart, — voorts ook in de longen, en eindelijk in meerdere of mindere mate in verschillende deelen des ligchaams, zooals de hersenen, de lever, de nieren, het slijmvlies der spijsverteringswerktuigen, het bloedvatennet der huid enz. Het hart wordt tevens gedwongen tot eene meerdere werkzaamheid, waardoor hevige hartkloppingen ontstaan. Zijne holten worden ruimer, zijne wanden door verhoogden arbeid dikker (hypertrophie) en het geheele hart neemt in omvang toe. De sterke hartslag is pijnlijk, en bewegingen des ligchaams, aandoeningen en het gebruik van prikkelende dranken doen aanstonds hartkloppingen ontstaan, die weleens zoo sterk zijn, dat het geheele bovenlijf er door trilt.
Zelden ontmoet men daarbij een zwakken hartslag; en toch wordt deze weleens waargenomen bij eene vetachtige ontaarding der hartspier en bij hartzak waterzucht. In weerwil van de vermeerderde werkzaamheid van het hart, wordt de bloedsomloop vertraagd, en door de ophooping van bloed ontstaan er weleens verwijdingen van de vaten, vooral aan de dijen. Door die vertraging ondergaat ook het bloed zelf eene verandering, welke nadeelig is voor de voeding. Ook in het hoofd kunnen alsdan door ophooping van bloed velerlei ongesteldheden ontstaan, zooals hoofdpijn, oorsuizing, duizeligheid, vallende ziekte, verzwakking der geestvermogens enz. Het ruggemerg heeft daarbij zelden veel te lijden, — andere deelen des ligchaams des te meer, zooals blijkt uit voorbijgaande aanvallen van asthma, snikken, braken, hevige pijnen in de hartstreek, die zich naar den schouder en den arm uitstrekken, pijn in de leden en slaperigheid. Vooral de ademhalingswerktuigen ondervinden den ongunstigen invloed van de ongesteldheid der klapvliezen. Dat blijkt uit een gevoel van beklemdheid op de borst, uit kortademigheid, — voorts uit longontsteking en hiermede gepaard gaande hoestbuijen, die de lijders vooral in het voor- en najaar teisteren. Zelfs ontstaan daardoor afscheidingen in het weefsel der longen, bloedspuwing, alsook longwaterzucht, die den dood ten gevolge heeft.
Die gevolgen van de ongesteldheid der klapvliezen zijn wijders ook daarom zoo noodlottig, omdat zij op hunne beurt deze ongesteldheid bevorderen. Merkwaardig is het, dat deze laatste zelden of nooit gepaard gaat met knobbellongtering, en met kanker evenmin. De nadeelige invloed van de ongesteldheid der klapvliezen openbaart zich eerst later in de spijsverteringswerktuigen; eindelijk ontstaan door de vertraging van den bloedsomloop maag- en darmontstekingen, de eetlust verdwijnt en de stoelgang vermindert, terwijl daarbij vooral de milt en de lever aan ziekelijke veranderingen onderworpen zijn, waardoor waterzucht in den onderbuik en in de onderste ledematen geboren wordt. Er ontstaan geelzucht en gevoeligheid in de leverstreek. Door de ophooping van water in den buik wordt de borstholte vemaauwd en alzoo de ademhaling belemmerd.
Verder ontstaat door de aanhoudende ophooping van bloed in de nieren Bright’-sche ziekte. De opperhuid verkrijgt eene blaauwachtig-vale kleur, is kil op ’t gevoel en wordt hier en daar waterzuchtig. Het verloop dezer ziekte is zeer langzaam. Ongesteldheid der klapvliezen kan onder gunstige omstandigheden wel 20 jaar duren.
De vergrooting (hypertrophie) van het hart ontstaat meestal door verdikking van zijne wanden en uitzetting van zijne holten. Zij kan ontstaan door elke belemmering van den bloedsomloop, die het hart tot krachtiger werkzaamheid dwingt, — alsmede door zoodanige omstandigheden, die het hart tot verhoogde werkzaamheid prikkelen, zooals het beklimmen van bergen, gemoedsaandoeningen, het gebruik van sterken drank enz. Zij openbaart zich door een sterken hartslag, vooral bij beweging, door eene volle pols, door congestie van bloed naar het hoofd en door eene groote prikkelbaarheid van het zenuwgestel. Hypertrophie van het hart is niet gevaarlijk, zoolang zij binnen matige perken blijft.
Eene vetachtige ontaarding van het hart bij algemeene vetzucht of als gevolg van hartspierontsteking vermindert de kracht en alzoo de werkzaamheid der hartspier. Tot de verschijnselen van deze ongesteldheid behooren een zwakke, ongeregelde hartslag, benaauwdheid op de borst, duizeligheid en dikwijls een plotselinge dood, als het gevolg eener verlamming van het hart of enkele malen van eene scheuring der spieren van het hart; Deze kan ook bij volkomene gezondheid plaats grijpen, namelijk bij hevige gemoedsaandoeningen of bij eene overmatige inspanning der ligchaamskracht. .
In ouden tijd gewaagden de geneeskundigen, ook van hartpolypen. — Thans echter houdt men het er voor, dat deze in den regel enkel in hunne verbeelding bestonden. Van meer belang is het alzoo van de zenuw-aandoeningen (neurosen) van het hart te spreken.
Daartoe behooren in de eerste plaats de veelvuldig voorkomende hartkloppingen. Zuiver zenuwachtige, hartkloppingen worden waargenomen bij prikkelbare, zwakke gestellen, bij bloedarmoede en bleekzucht, bij hypochondrische en hystérische personen, bij hen, die aan wormen, gebrekkige maandzuivering, maagongesteldheid en aambeijen lijden, en komen meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Bij kinderen vindt men ze zelden. Bij alle inspanningen worden zij heviger, terwijl zij vergezeld gaan van eene kleine, veelal onregelmatige pols, bleekheid van gelaat, onrust, benaauwdheid op de borst, belemmerde ademhaling, pijn in den hartkuil, hoofdpijn en oorsuizing. Voorts ontstaan gevoel van zwakte, duizeligheid, trilling in de leden, flaauwte, en soms allerlei pijnen en krampen. Bij sommigen gaat zulk een aanval van hartklopping met al zijne gevolgen spoedig voorbij, — bij anderen blijft hij aanhouden, zonder evenwel het leven in gevaar te brengen.
Een andere vorm van hartneurose is de hartkramp (angina pectoris, stenocardia). Zij openbaart zich in eene geweldige pijn, die van de hartstreek uitgaat en zich over de linker zijde van de borst, den schouder en den arm verspreidt, vergezeld van een onbeschrijfelijken angst en eene tot stikkens toe belemmerde ademhaling, zoodat zij veelal den dood ten gevolge heeft.
Zwakte van het hart is desgelijks eene neurose van dit orgaan. Zij kan voortvloeijen uit ziekelijke vervormingen der spieren van het hart, uit bloedarmoede en ziekelijke bloedmenging of uit een gewijzigden invloed der zenuwen op het hart. Zij kan, naar gelang der oorzaken, snel ontstaan en zich ras tot eene gevaarlijke hoogte verheffen, of ook zich geleidelijk ontwikkelen en geruimen tijd duren. Zij openbaart zich in een algemeen gevoel van zwakheid en in eene zeer zwakke, trage, onregelmatige pols, soms van 40 tot 30 slagen in elke minuut. In dit laatste geval wisselt zij niet zelden af met hevige hartkloppingen.
Tot de aangeboren gebreken van het hart behoort dat, hetwelk de oorzaak is van de blaauwzucht. Bij de vrucht is de bloedsomloop anders dan na de geboorte. Daarbij heeft de voeding plaats door middel van het moederlijk bloed, zoodat alsdan de longen nog niet werkzaam zijn, en het bloed in het hart door eene opening in den verticalen wand van de eene hartkamer in de andere vloeit. Wordt deze opening na de geboorte niet voldoende gesloten, dan heeft er slechts eene gedeeltelijke verfrissching van het bloed in de longen plaats, en de omloop van een gedeeltelijk aderlijk bloed in de slagaderen doet blaauwzucht ontstaan. Daar het aderlijk bloed voorts ongeschikt is voor de voeding, zijn zwakheid en gebrek aan ligchaamswarmte daarvan de gevolgen.
De levenswijs van hen, die aan chronische hartziekten lijden, moet zoodanig worden geregeld, dat alle verrigtingen des ligchaams, inzonderheid de bloedsomloop, bevorderd worden. Het is dus van belang, dat zij voedzame, maar geene prikkelende spijzen gebruiken. Door het nuttigen van ligt verteerbare spijzen moeten zij verval van krachten vermijden. Voor zeer sterke gestellen is het van belang, zich bij planten voedsel te bepalen en water met zure plantensappen te drinken, terwijl zwakke personen zich moeten voorzien van melk, eijeren en vleesch, en daarbij met omzigtigheid wat wijn, bier en koffij kunnen voegen. De ligchaamsbewegingen mogen niet sterker zijn dan de krachten veroorloven; zelfs mag de werkzaamheid van het hart er niet door verhoogd worden.
Bij verergering der ziekte komt eene volmaakte rust des ligchaams te pas. Matigheid is in alles aan te bevelen, zoowel in werkzaamheden en uitspanningen, als in warmte en koude. Vooral is het van belang, dat de lijders eene kalme gemoedsgesteldheid bewaren. Het vatten van koude moet vermeden worden, en het dragen van flanellen ondergoed is raadzaam. Heilzaam werken vaak laauwe baden, de melk- en de druivenkuur en het verblijf in een gunstig klimaat.
De geneesheer zoekt den bloedsomloop te regelen door middel van digitalis, opium, blaauwzuurpraeparaten en chloroform, — gevaarlijke middelen in de hand van den onkundige. Het is daarom van belang, zijne hulp bij hartziekten zoo spoedig mogelijk in te roepen , en gedurende zijne afwezigheid bij hevige hartklopping zich te vergenoegen met het innemen van koud water, bruispoeder en limonade, met het leggen van blazen met ijs of koud water in den hartkuil en met het bevorderen eener voikomene rust, — voorts bij verzwakking van het hart, vergezeld van duizeling, met kleine hoeveelheden wijn, koffij en thee, met zuurdeeg of mosterdpap in den hartkuil, prikkelende lavementen, en besproeijing van het gelaat met koud water. Aderlatingen zijn daarbij slechts zelden noodig, en het roekeloos bloedontlasten heeft in vroegeren tijd het leven van menigeen aanmerkelijk verkort. Slechts bij acute gevallen komen bloedzuigers te pas.
Omdat ’s menschen gevoelens en gewaarwordingen, wanneer deze krachtig zijn, een onmiskenbaren invloed hebben op de beweging van het hart, heeft men het geheel dier gewaarwordingen en gevoelens met den naam van hart bestempeld, terwijl men het hoofd beschouwde als den zetel der kennis en der gedachte. Men merkt dit verschijnsel op in verschillende talen. Daardoor zijn wederom verschillende spreekwijzen ontstaan, zooals „iemand een goed hart” toedragen, eene „vrouw zonder hart”, „waar het hart vol van is, loopt de mond van over”, enz.
Het Hart is ook de naam van eenige sterren, zooals het Hart van Karel II, eene, ster van de 3de grootte in het sterrebeeld de Jagthonden, — het Hart der Slang eene ster van de 2de grootte in Ophiuchus, met Arcturus en Gemma een regthoekigen driehoek vormende en tegenover de hypothenuse staande, — en het Hart der Waterslang, eene ster van de 2de grootte en de voornaamste in de Waterslang. Men vindt haar in de oostelijke verlenging van de regte lijn, welke door de 3 sterren van den gordel van Orion loopt.