Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Turf

betekenis & definitie

Turf is de naam van eene zeer belangrijke brandstof. Hij bestaat uit plantaardige bestanddeelen in verschillenden staat van ontbinding en vermengd met aardachtige stoffen en wordt verkregen uit veen. In de eerste tijdperken der veenvorming kan men den bouw der planten duidelijk onderscheiden, doch later ontstaat door toenemende ontbinding eene althans voor het ongewapend oog homogene massa. Niet zelden heeft men in hetzelfde veen de uiterste ontbindingstoestanden, en laatstgenoemde massa vormt dan de onderste lagen.

Waar de gesteldheid van den grond de verzameling van stilstand water veroorlooft en alzoo moerassige kommen vormt, daar ontstaat een verbazende groei van waterplanten, die de snelle verdamping van het vocht verhinderen. Die waterplanten ontwikkelen zich, sterven en worden door nieuwe vervangen en vormen alzoo een middentoestand tusschen land en water, het veen. De omstandigheden, welke hierbij moeten medewerken zijn vooral eene voor water ondoordringbare leemlaag, alsmede veel regen, mist enz., zoodat het in de veenkom nooit aan water ontbreekt. In plaats van de leemlaag, heeft men inzonderheid in de bergstreek ook wel eene vaste rotslaag, welke de wanden vormt der veenkom, waar zich de overblijfselen van een weligen plantengroei ophoopen. Eindelijk ontvingen die kommen ook wel hun vocht van meren, gletschers, sneeuwvelden, rivieren enz. Die overblijfselen zinken jaarlijks naar den bodem en vormen er telkens eene nieuwe laag, totdat de waterpoel in een veen herschapen is. Hier worden de onderlagen door de bovenlagen gedrukt en inééngeperst, zoodat men de hardste turfsoort wint uit de onderste lagen van het veen. De planten, welke het meest tot de veenvorming medewerken , zijn onze beide heidesoorten (Calluna vulgaris en Erica tetralix), onderscheidene rietgrassen (Carex-soorten), wolgrassen (Eriophorum), Scirpus, Juncus en vooral Nardus stricta, mossen, Hypnum- en Spagnumsoorten en op sommige plaatsen de dwergden (Pinus pumilio).

Bij de veenwording ontleden zich de wegstervende geslachten dier planten, en haar gehalte aan proteïnestoffen, dextrine en zetmeel levert onder den invloed van zuurstof koolzuur, zwavelwaterstof, ammoniak en humuszuren. Langzamer ontleden zich de houtvezels tot eene eerst gele (ulmine) en later bruine massa (humine), terwijl het gehalte aan kiezelzuur en onoplosbare minerale zouten onveranderd blijft. De bezonkene massa’s zijn onderworpen aan eene gestadige omzetting; hierdoor ontstaan koolzuur en koolwaterstof en de massa zelve wordt allengs zwarter en rijker aan koolstof. Het product der veenvorming heeft geen vast scheikundig zamenstel en verschilt ook met betrekking tot zijne natuurkundige eigenschappen naar gelang van den graad van ontleding. Het veen kan sponsachtig zijn of digt, lichtgeel, lichtbruin, donkerbruin of zwart. Is de turf oppervlakkig gedroogd, zoo kan hij 50—90% water opnemen, welke hij in drooge lucht zeer langzaam afstaat, maar hij verliest deze eigenschap bij een toestand van volkomene droogte. Wordt turf verwarmd, dan geeft hij koolzuur, kooloxyde, moeras- en lichtgas en ammoniak, — voorts bij verbranding asch, die weinig alkaliën bevat, leemig zand, magnesium- en calciumsulphaat, als.mede ijzeroxyde, benevens een weinig phosphorzuur en chloor. Door middel van aether kan men uit turfmot bitumen, door middel van alkohol paraffine verkregen.

Door bijtende kali wint men daaruit ammoniak en eene geel tot bruin gekleurde vloeistof, waaruit, zoo men er zoutzuur aan toevoegt, gele of bruine vlokken zich afscheiden (ulmine- of huminezuur). Het quantitatieve zamenstel is ongeveer als volgt: koolstof 40—60%, waterstof 4—6,5%, zuurstof 25—35%, stikstof 1—6% en asch 1—15%. Van de lage veenen verkrijgt men den baggerturf. Hiertoe wordt het veen, na het verwijderen der bovenlaag, in daartoe bestemde vaartuigen (bokken) gebaggerd, door elkander gewerkt en op eene effene plek uitgespreid, na eenig droogen door middel van onder de voeten gebonden planken in elkander getrapt en vervolgens regelmatig doorgesneden op de maat van de verlangde baggerturven. Na verder indroogen wordt het opgebroken en op stapels gevlijd en wel zóó, dat de wind er zooveel mogelijk doorheen kan spelen. De hooge veenen leveren den gestoken turf, ook lange turf geheeten; zij worden door het graven van kanalen en slooten zooveel mogelijk van water bevrijd, waarna de werklieden, desgelijks na het verwijderen der bovenlaag, den turf steken, die vervolgens wordt gedroogd en in den handel gebragt.

De bovenlaag, bonk-aarde of bolster geheeten, is zeer los; daarop volgt het graauwe, dan het bruine en eindelijk het zwarte veen, welk laatste den kostelijksten turf levert. In de veenen heeft men overblijfselen gevonden van het reuzenhert, van den oer-os en van den mammouth, welke van een ontstaan in het lang verleden diluviaaltpdperk getuigen, doch verreweg de meeste veenen behooren tot het alluvium. Hier en daar vindt men onder de veenen eene zandlaag, waarop zich de stompen verheffen van groote boomen, waaruit blijkt, dat vóór de veenvorming zwaar geboomte het landschap heeft bedekt. Het veen is in Europa over eene groote oppervlakte verspreid, bpv. in Pruissen over eene van 392 □ geogr. mijl, voorts heeft men in Mecklenburg 10, in Oldenburg 20, in Beijeren 12 en in Zuid-Duitschland 25 o geogr. mijl veen. Wijders vindt men veengronden in het noorden van Zwitserland, en in Ierland ten bedrage van 10% van de geheele uitgebreidheid des lands, — alsmede in Schotland, Skandinavie, Rusland en Nederland. Azië is arm aan veenen, en in Afrika zijn deze onbekend, terwijl men er in aanmerkelijke hoeveelheid aantreft in Noord- en Zuid-Amerika.

Terwijl de lange turf gestoken wordt, hetzij in verticale of horizontale rigting, en daarna op kruiwagens naar de plaats gebragt, waar hij droogen moet, is men er vooral in den laatsten tijd op bedacht geweest, de baggerturven door middel van machines in gereedheid te brengen. Deze dienen om de turfvezels fijn te maken en eene homogene massa te verkrijgen, welke vervolgens door persing van water bevrijd en in bekoorlijken vorm gebragt wordt Die vorm is verschillend, doch veelal die van den gewonen baggerturf in kleiner formaat, en ook wel van een bol. Deze machineturf bevat echter ook na de persing nog eene aanmerkelijke hoeveelheid water, die bij de verbranding het wanntegevend vermogen aanmerkelijk vermindert, tenzij men deze turfsoort eerst in een oven heeft gedroogd.

De Nederlandsche veenen hebben van 1834 tot en met 1863, dus gedurende 30 jaren ruim 947½ millioen dubbele Nederlandsche mudden turf opgeleverd, en daarvan heeft de schatkist gedurende dat tijdperk eene som ontvangen van ruim 49 millioen gulden aan accijns.