Thracië (Thracia) was in de dagen der Oudheid de naam van het land tusschen de Donau, de Zwarte Zee en de Propontis (Zee van Marmora), waar de Haemus en het Rhodope-gebergte zich verhieven en de Hebrus (Maritza) als hoofdrivier den bodem besproeide. De Grieken beschouwden dit gewest als het vaderland van de muziek en van het gezang (sage van Orpheus). De Thraciërs vormden een hoofdtak van den Indo-Européschen volkerenstam, bevonden zich op een vrij hoogen trap van beschaving, waren zeer krijgshaftig, maar stonden tevens bekend als slaven van den wijn. Het voornaamste volk van Thracië vormden de Odrysers, die na het eindigen van de Perzische Oorlogen, waardoor het land bevrijd werd van het Perzische juk, aldaar een magtig rijk vestigden, dat ook na den dood van Alexander de Groote zijne onafhankelijkheid handhaafde, terwijl de kusten in het bezit waren geraakt der Grieken.
De belangrijkste steden aan de kust van Thracië waren: Abdera, Perinthus, Byzantium, Apollonia en Mezembria, en in het binnenland: Philippópolis en Trajanópolis. Na velerlei lotgevallen en worstelingen werd Thracië in 47 na Chr. eene Romeinsche provincie, nadat reeds vroeger door M. Crassus een groot gedeelte des lands was ingelijfd in den Romeinschen Staat. Sedert de 14de eeuw behoort het tot Turkije.