Thee (Thea Kaempf.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ternströmiaceën en op het naauwst vermaagschapt met het geslacht Camellia. Het omvat altijdgroene heesters of kleine boomen met glanzige, lederachtige bladeren, okselstandige, enkelvoudige of tot bundels zamengevoegde, witte of rozenroode bloemen en 3hokkige, 3-zadige zaaddoozen.
De weinige soorten van dit geslacht behooren te huis in OpperIndië, China en Japan.De belangrijkste soort (T. chinensis Sims.) is een heester van 1 tot 3, wel eens tot 10 Ned. el hoog, met afwisselende, kortgesteelde, elliptische of langwerpiglancetvormige of omgekeerd eironde, spitse, zelden stompe, gezaagde, onbehaarde en glanzige bladeren, vrij groote, witte, rood getinte welriekende bloemen en bruine, driekantige zaaddoozen met glanzig bruine zaden ter grootte van kersenpitten. wij geven daarvan eene afbeelding in bijgaande figuur, namelijk in a een bloeijenden tak op 2/5de der natuurlijke grootte, in 5 een kelk met een stamper in natuurlijke grootte, in c eene vrucht, in d dezelfde van boven bij het openspringen, beide op 2/3de der natuurlijke grootte. Deze plant heeft bij eene meer dan duizendjarige aankweeking een aantal verscheidenheden geleverd, welke vrij standvastig zijn, zooals T. viridis L. met lange, breed-lancetvormige bladeren, T. bohea L. met kortere, omgekeerd-eironde bladeren en T. stricta Hayne met smallere bladeren, — voorts heeft men de breedbladige T. assamica Lindl., die in Assam een hoogen boom vormt en welligt als de oorspronkelijke plant moet beschouwd worden. Het vaderland van den theeheester is niet naauwkeurig bekend, maar hoogstwaarschijnlijk Opper-Assam. Door aankweeking is deze plant tot 40° N. B. verspreid, bepaaldelijk in China en Japan, voorts in Cochinchina, Korea, Indië, op Java, Sumatra en in Amerika. zij wordt in China vooral gekweekt tusschen 25 en 31° N. B., inzonderheid in de provinciën Kwangtong (Canton), Pokien, Kiangsi, Tsjikiang en Nganhwoei, doorgaans op zuidelijke heuvelhellingen, niet zoozeer in afzonderlijke tuinen, maar in verstrooide boschjes of in rijen tusschen rijstvelden, op min of meer hooge dijken. Men teelt de theeplant uit zaad, plaatst de éénjarige telgen in rijen, 1,25 Ned. el van elkander verwijderd, topt de plant in het derde jaar op de hoogte van ongeveer 60 Ned.duim en plukt de jonge bladeren in April voor de eerste, in Mei of Junij voor de tweede en in Augustus voor de derdemaal. Op lagere breedte oogst men de eerste bladeren reeds in Februarij of Maart, terwijl zij zich nog maar even uit de knoppen ontwikkelen en men geeft daaraan den naam van bloemthee. Nadat de heesters gedeeltelijk van hunne bladeren zijn beroofd, wordt de grond rondom de stammen losgewoeld en met lijnkoeken gemest. In het zevende jaar snijdt men den heester nabij den grond af, opdat men van de jeugdige, uit den stoel opgeschoten spruiten malscher bladeren zou kunnen verkrijgen.
De ingeoogste bladeren laat men in de lucht verwelken; daarna worden zij onder gestadig omroeren op eene vochtige bamboesmat boven kolen verwarmd, voorts gerold door ze met de vlakke hand in een kring om te draaijen en eindelijk in de lucht gedroogd. Deze handelwijze is echter in verschillende gewesten zeer verschillend, doch de voorloopig bewerkte bladeren worden door de agenten der theehandelaars opgekocht en in de koopsteden aan eene nieuwe bewerking onderworpen. Men verwarmt ze onder gestadig omroeren op ijzeren platen boven gloeijende asch; dit geschiedt tot viermaal toe, waarna men ook telkens de bladeren droogt in de zon of in een frisch locaal. Daarna worden zij geroost en voor den smaak der Europeanen geurig gemaakt met bloemen van Camellia sasaqua, Aglaia odorata, Gardenia florida, Olea fragrans, Jasminum sambac en paniculatum, oranjebloesems enz. Na het ziften en sortéren is de thee eindelijk gereed voor de markt. Wanneer men het verschil van toestand van oudere en jongere bladeren niet in aanmerking neemt, dan wordt de verschillende kwaliteit van thee enkel veroorzaakt door de wijze van bereiding; zwarte en groene thee kunnen afkomstig zijn van denzelfden heester, wanneer men een gedeelte der bladeren zoo snel droogt, dat zij hunne groene kleur behouden, of zoo langzaam, dat zij eene gisting ondergaan. De beste zwarte thee komt uit het district Kienningfoe in de provincie Fokien, van de vermaarde Bohea-heuvels, en draagt in den handel verschillende namen, die afkomstig zijn van de gronden, waarop er de theeheesters groeijen, of van de eigenaars dier gronden. De beste groene thee wordt verbouwd in Hwangho en Santotsjoe en vermindert in deugd naarmate men verder noordwaarts gaat.
In Japan verbouwt men thee van 33 tot 36° N. B., en de meest vermaarde theedistricten bevinden zich ten noordoosten en oosten van Oasaka in de provinciën Yamasiro en Isse, alsmede ten zuiden van den Foesijama. Men poot de theeheesters gewoonlijk rondom de akkers tusschen moerbeziënboomen, hoewel men er ook afzonderlijke theeplantages aantreft. De behandeling komt overeen met die in China. Toch let men er niet zoo sterk op het kiezen van zuidelijke heuvelhellingen; men bemest den grond met uitwerpselen van menschen, verplant de heesters in het derde jaar of in het geheel niet en vergenoegt zich met een dubbelen oogst, gewoonlijk nadat de heesters 4 jaar oud zijn geworden. De bladeren worden er aanstonds in ijzeren pannen boven een kolenvuur onder gestadig omroeren met de handen gedurende 40 minuten gewarmd, daarna op matten uitgespreid, met de handen gerold en eindelijk gedroogd. Al deze verrigtingen worden eenige malen herhaald. Men plaatst de bladeren ook wel op eene zeef, behandelt ze met stoom en droogt ze vervolgens, nadat zij bruin geworden zijn, op eene mat. De gedroogde bladeren worden op met papier bespannen ramen of in ijzeren pannen boven een kolenvuur verwarmd en eindelijk gerold.
Daardoor ontstaat eene groene, krachtige, maar in het algemeen minder fijne soort van thee dan in China. De Japansche thee wordt meerendeels naar Amerika verscheept. De theeplantages van Indië bevinden zich in de districten Assam, Dakka (Kasjar, Silhet) en Dardsjiling in de provincie Bengalen en in het district Kangra in Pendsjaub. De plantages op den Nilgiri (presidentschap Madras), alsmede die der noordwestelijke provinciën en in Britsch Birma zijn van weinig belang. De aankweeking geschiedt in het algemeen op dezelfde wijze als in China en men levert ook hier voor het meerendeel zwarte thee. De Indische thee onderscheidt zich door kracht en door een sterken geur, zoodat zij bij uitnemendheid geschikt is om met zwakkere Chinésche soorten te worden vermengd; zij wordt grootendeels naar Engeland verzonden. De Java-thee was in den beginne zeer slecht, maar is door zorgvuldiger verbouw aanmerkelijk verbeterd; zij is scherper en sterker dan de Chinésche thee, maar niet zoo geurig als de Assam-thee. De pogingen om ook thee te verbouwen in Brazilië en in de zuidelijke Staten der Amerikaansche Unie hebben tot nu toe geene belangrijke gevolgen gehad.
De theebladeren bevatten caffeïne (theïne), looizuur, boheazuur, galluszuur, zuringzuur, quercitrine, aetherische olie, eiwitstof (waarschijnlijk legumine) enz. Het caffeïne-gehalte wisselt af tusschen 0,8 en 6,2% en bedraagt gemiddeld 2%, maar doet weinig af tot de waarde van de thee, daar bij de groene soorten de goedkoopere meer caffeïne bevatten dan de duurdere, terwijl bij de zwarte soorten het omgekeerde verschijnsel plaats grijpt. De groene thee bevat meer looizuur dan de zwarte, bij wier bereiding een gedeelte daarvan door de gisting vernietigd werd. Zwarte thee bevat gemiddeld 10°/o looizuur. In het opgegoten kokend water gaan gewoonlijk 29—45°/0 der oplosbare stoffen over. Tot de minerale bestanddeelen van de thee behoort in de eerste plaats kali, hetwelk ook grootendeels in het vocht overgaat, terwijl kalk, magnesia en phosphorzuur in de afgetrokken theebladeren achterblijven. Merkwaardig is het, dat gemeld vocht in weerwil van het looizuur ijzer bevat. De werkzame bestanddeelen van de thee zijn de caffeïne en de aetherische olie, terwijl het looizuur, althans bij een matig gebruik, weinig invloed heeft.
Voedingswaarde kan men aan de thee niet toekennen. Zij heeft eene opwekkende werking op de zenuwen, vooral op de hersenen en verdrijft den slaap. Het vermogen, ontvangen indrukken te verwerken, wordt door het gebruik van thee verhoogd; men wordt er door gestemd tot nadenken en men kan tevens bij eene verlevendiging van het denkvermogen zijne gedachten op een bepaald voorwerp vestigen. De thee veroorzaakt een gevoel van aangenaamheid en opgeruimdheid, en de voortbrengende werkzaamheid der hersenen erlangt daardoor eene ongemeene kracht. Een overmatig gebruik van thee veroorzaakt eene prikkeling van het zenuwstelsel, slapeloosheid, onrust en trilling der ledematen, zelfs krampachtige toevallen, eene bemoeijelijkte ademhaling en een gevoel van beklemdheid in de hartstreek.
Daar de aetherische olie der thee, bij het gebruik van eene aanmerkelijke hoeveelheid, narcotisch werkt, zoo ontstaat daardoor ligt duizeling en bedwelming. Deze schadelijke werking bezit de groene thee veel meer dan de zwarte. De bewoners van China en Japan drinken het aftreksel van thee zonder er iets bij te voegen, doch in Europa vermengt men het doorgaans met melk en suiker, ja zelfs met rum en men verdooft den eigenlijken geur door middel van vanille. De Aziatische volkeren bereiden de thee voorts met zout, melk, boter, meel, betelbladeren, soda, specerijen enz., en hier en daar worden de afgetrokkene bladeren gegeten.
Tot de soorten van zwarte thee, welke bij ons in den handel voorkomen, behoort in de eerste plaats de pecco, de fijnste soort, bestaande uit jonge, malsche, donker bruine blaadjes, aan de spitsen bekleed met een wit, zijdeachtig vilt (thee met witte puntjes). Het aftreksel is licht-goudgeel. Voorts vermelden wij de congo, bestaande uit korte, dunne, donkergrijze blaadjes; deze soort levert een licht afgietsel met een aangenamen geur en gaat vooral naar Engeland. Dan hebben wij de souchon met bruinachtige, eenigzins paarse bladeren en den geur van meloenen; deze levert een helder, geurig treksel met een zoeten smaak. Zij vormt vooral de karavanenthee, welke vroeger over land in Rusland werd ingevoerd; thans echter heeft deze verzending nagenoeg geheel opgehouden, en wat thans onder dien naam uit Nishné-Nowgorod verzonden wordt, is meerendeels over Londen en Königsberg derwaarts gebragt. Voorts heeft men pouchon met breede dikke, sterk inéén gerolde bladeren met vele bladstelen; deze geeft een groenachtig geel aftreksel en een naar dien van amber zweemenden geur. De kapercongo, de geringste soort van zwarte thee, vormt een aanmerkelijk gedeelte van den thee-invoer in Europa. Van de soorten van groene thee noemen wij: hyson als de beste, waaruit de keizersthee wordt uitgezocht, — gunpowderthee, bestaande uit fijne, tot zeer kleine korreltjes gerolde, grijsachtig groene blaadjes, — en tonkay.
Een eigenaardig handelsartikel is de steenthee, alleen in China bereid en dienende tot voedsel voor de Kalmukken, Kirghisen en andere zwervende volkeren van Rusland, die haar koken met melk en schapenvet. In het noorden van Azië is deze steenthee ook als handelsmunt in gebruik. De thee wordt zeer sterk vervalscht. Niet alleen verft men de thee met Berlijnsch blaauw, indigo, kurkuma enz., maar vermengt ze ook, vooral in Engeland, met bladeren van den sleedoorn, van iepe en esscheboomen enz. Ook worden gebruikte theebladeren ververscht met catechoe en op nieuw in den handel gebragt. Reeds in China heeft vervalsching plaats op groote schaal en de aanzienlijke handelshuizen houden er een geoefenden theeproever op na. Uit Sjanghai werden in 1849 uitgevoerd 227s millioen Eng. pond thee, maar in 1864 omstreeks 44,7 millioen pond zwarte en 19,5 millioen pond groene.
Doch in laatstgenoemd jaar werd uit Foetsjeoefoe 66,3 millioen pond thee verscheept. Daarenboven heeft men een belangrijken theehandel in de havens van Hankeoe, Kioekiang en Kanton. In 1872 was de uitvoer geklommen tot 214,5 millioen pond, waarvan 150— 155 millioen naar Europa werd verzonden. Japan verzendt uit Nagasaki, Hiogo en Osaka omstreeks 7,5 milloen Ned. pond, — Hindostan ongeveer 9 millioen Ned. pond, — en Java met Madoera nagenoeg één millioen. Het theeverbruik buiten Azië wordt geschat op 250 millioen Ned. pond. In 1877 werd in Engeland 186,5 millioen Engelsche pond ingevoerd.
Het drinken van thee is in China een zeer oud gebruik. Men verhaalt, dat een heilige, een volgeling van Boeddha, de belofte had afgelegd, zich van den slaap te onthouden; daar deze hem ten laatste overweldigde, sneed hij zijne oogleden af en wierp deze op de aarde, en daaruit ontstond de slaapwerende theeheester. Men vermeldt, dat deze heilige in de 6de eeuw leefde. Tevens is het bekend, dat de thee reeds vroeger als geneesmiddel werd gebruikt. Tegen het einde der 8ste eeuw was zij in China reeds belast, en omstreeks dien tijd hebben Chinésche bonzen dezen heester naar Japan overgebragt. Hier wordt de thee algemeen gebruikt, hoewel de behoeftigen er zich behelpen met surrogaten, die er op het veld in het wild groeijen; vooral het gebrek aan goed drinkwater heeft er het gebruiken van thee sterk bevorderd. Ook heeft de thee door hare narcotische eigenschap vele vrienden verworven. In Azië verspreidde zich de gewoonte van thee drinken in de 15de eeuw.
De Arabieren, die sedert de 9de eeuw handel dreven met China, beschreven de thee onder den naam van „Sja”, afgeleid van den Chinéschen naam „Tsja”, welke in Fokien den klank heeft van „tiae”, zoodat deze in Europa in dien van „thee” is overgegaan. In Europa verkreeg men de eerste berigten omtrent de thee in 1559 door middel van de Portugézen en Nederlanders. Maffëi maakt in 1588 melding van haar in zijne „Historia indica”, en in 1610 brachten de Nederlanders in Bantam thee in den handel, die zij van Chinésche kooplieden gekocht hadden. Men meent, dat zij eerst in 1625 Parijs heeft bereikt; drie jaar later kwam zij langs den landweg in Rusland, doordien Russische gezanten haar uit China medebragten als een geschenk voor den Czaar. In 1650 werd zij in Engeland bekend en 10 jaar later dronk men het aftreksel van thee als een kostelijk vocht in de koffijhuizen te Londen, in 1665 bragt lord Arlington voor het eerst thee regtstreeks mede uit Oost-Indië, terwijl de vroegere bezendingen er door Nederlandsche koopvaarders waren aangebragt. De gewoonte van thee-drinken maakte aanvankelijk slechts langzame vorderingen, terwijl er eerlang opstonden, die zoowel het gebruik van thee als van koffij heftig bestreden. Daarentegen werd de thee door anderen, zooals Molinari (1672), Albinus (1684), Pechlin (1684), Blankaart (1686), Blegna (1697) enz., uitbundig geroemd, en Bontekoe, lijfarts van den keurvorst van Brandenburg, gaf in 1667 eene overdrevene lofrede op de thee in het licht; hij was de eerste, die de thee bekend maakte in Duitschland. Zoolang de theehandel een monopolie bleef van bepaalde maatschappijen, bleef het verbruik betrekkelijk gering.
Nog in het jaar 1820 ontvingen Europa en Noord-Amerika slechts 32 millioen Engelsche pond, van welke 3/4de naar Engeland werd gebragt. Na dien tijd is door vermindering der belasting en door opheffing van het monopolie dat verbruik aanmerkelijk geklommen. Het theedrinken is intusschen enkel in Nederland en Engeland en in beider koloniën een volksgebruik. Voor ’t overige is het vooral in zwang in Rusland, Skandinavië en de kustlanden van MiddenEuropa, — in de overige landen alleen in de steden en bij de aanzienlijkste volksklassen. In 1825 ontdekte Bruce de theeplant in Assam; tien jaar later werden er door de regering de eerste plantages aangelegd, welke in 1839 in het bezit kwamen van de Assam tea company. In 1851 bedroeg de uitvoer uit Indië slechts 262839 Engelsche pond, doch hij is sedert 1861 aanmerkelijk vermeerderd.
Op Java dagteekent de theecultuur van het jaar 1825, en 11 jaar later bereikte de eerste bezending Java-thee Amsterdam. In Brazilië begon men in 1812 thee te verbouwen, doch de uitkomsten beantwoordden niet aan de verwachting. In Noord-Amerika nam de theecultuur in 1848 een aanvang in Zuid-Carolina en Tenessee. In Europa werd de eerste theeheester in 1658 door Jonquet te Parijs geplant; hij kan in het zuiden van Europa het geheele jaar in de opene lucht blijven, en in Hohenheim bij Stuttgart verduurde hij zelfs den gestrengen winter van 1784. Intusschen heeft men in Frankrijk, Portugal en Klein-Azië, op St. Helena, Bourbon en aan de Kaap vruchtelooze pogingen aangewend, om eene winstgevende theecultuur in te voeren.