Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Suikerriet

betekenis & definitie

Suikerriet (Saccharum L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Grassen (Gramineae). Het omvat hooge, op riet gelijkende grassen, met lange, breede bladeren en groote, digte, zijdeglanzige, behaarde bloem-aren, wier één- of tweebloemige aartjes door lange haren omgeven zgn. Het echte suikerriet, met een overblijvenden, kruipenden wortelsok, 2,5—3,75 Ned. el hooge en 2,6—5 Ned. duim lange, pyramidalebloemaren, is, naar men meent, afkomstig uit Azië en wordt ten behoeve der suikerfabricatie overal in de keerkringslanden verbouwd. In China strekt deze bouw zich uit tot 30° en in Noord-Amerika tot 32° N. B. In Europa vindt men het nagenoeg alleen op Sicilië en in Andalusië, terwijl het op het zuidelijk halfrond ter naauwernood den keerkring overoverschrijdt.

Tot de verscheidenheden behooren: het paars suikerriet (S. violaeeum Juss.), met paarse halmen en bladeren en vooral in West-Indie groeijende, waar het inzonderheid tot het stoken van rum wordt gebruikt, — het suikerriet van Otaheite (S. otaheitense Juss.), desgelijksch paars van kleur, met een zeer groot suikergehalte, grooter dan de andere verscheidenheden, door Bougainville naar de Antillen overgebragt, en thans vooral in OostIndië aangeplant, — en het Chinésche suikerriet (S. chinense Roxb.), met eivormige aren en een grootendeels met bladeren bedekten stengel. In de plantages van Amerika en elders kweekt men suikerriet door middel van stekken, van de toppen afgesneden en wel zóó, dat ieder stek een knop heeft. In West-Indië legt men ze vóór den aanvang van den regentijd in den grond. In de eerste 4 of 5 maanden groeit de jonge plant zooveel, dat zij den eersten knoop vormt, en daarop ontstaat elke week een knoop tot een getal van 26—40. Men herhaalt dat op onvruchtbare gronden jaarlijks, doch laat op vruchtbare gronden denzelfden wortel 4 of 5 jaar (hier en daar in Guyana wel eens 12 jaar) in den grond staan, zoodat men er even zoovele oogsten van bekomt, om dien daarna door een nieuwen top te vervangen. In goed verzorgde plantages verspeidt zich het suikerriet van zelf door wortellooten. Men teelt de planten nooit van zaad, maar steeds van afgesneden toppen.

Alleen in Amerika schijnt men op enkele plaatsen ook wortellooten te planten. De tijd van den oogst is afhankelijk van dien van den aanplant. In Oost-Indië snijdt men reeds 9 maanden na dezen de halmen af, — in Amerika bij het gebruiken van wortellooten 11 of 12 en bfl het planten van stekken 15 maanden daarna en ook nog wel later. Het riet wordt met een groot kapmes nabij den wortelstok afgehouwen en van bladeren ontdaan; de top-einden snijdt men af tot stekken, en het overig gedeelte van het riet in stukken ter lengte van eene Ned. el. Deze stukken worden tot bossen gebonden en naar de pers gebragt. Tot de vijanden van het suikerriet behooren in Amerika: eene eigenaardige soort van bladluis, de larve van een springkever (Elater noctilucus L.), de rups van een gehoornden kever en vooral de suikermier (Formica saecharivora L.), die den stengel doodt door haar nest onder den wortelstok aan te leggen, — en in Guinea de aarsmier (Formica analis Latr.), die den halm verwoest door er hare woning in op te slaan.

< >