Suéven (Suévi) is de naam van een bondgenootschap van Germaansche volkeren, hetwelk de meest westwaarts verhuisde, krijgszuchtige stammen omvatte, hoewel later die naam ook wel aan één volk gegeven werd. Caesar, die de Suéven, in 58 vóór Chr. onder Ariovistus naar Gallië getrokken, overwonnen had, bestempelt de achter de Ubiërs en Sicambriërs gevestigde Germanen met dien naam en deelt mede, dat zij 100 gewesten elk met 10000 strijdbare mannen geteld hadden, maar bij zijn overtogt over de Rijn naar het woud Bacenis teruggetrokken waren. Men zegt, dat zij geene vaste woonplaatsen hadden, maar telken jare op oorlogs-expeditiën uittrokken.
Tácitus geeft aan geheel oostelijk Germanië van de Donau tot aan de Oostzee den naam van Suévia. Hij vermeldt de Hermonduren als het eerste, de Semnonen als het aanzienlijkste en de Longobarden als het stoutste der Suévische volken. Marbod, een Marcoman, vereenigde hen onder denzelfden schepter, en in de dagen van Marcus Aurelius droegen de Marcomannen en Quaden den naam van Suéven. In den tijd der volksverhuizingen werden de Semnonen met dien naam bestempeld. Een gedeelte daarvan nam deel aan den verwoestenden strooptogt van Radagijs (406).
In 409 overschreden de Suéven met de Alanen de Pyreneeën en verspreidden zich onder Rechila over Lusitanië en Baetica. Rechiar, de zoon van Rechila, verloor in 456 tegen Theoderik II, koning der West-Gothen, den slag en het leven, en zijn opvolger Remismund werd door Eurich genoodzaakt, de souvereiniteit der West-Gothen te erkennen. Koning Theodemir ging van het Arianismus tot het R. Katholicismus over, en in 585 werd het rijk der Suéven ingelijfd in dat der West-Gothen. In Duitschland is de naam der Suéven behouden gebleven in dien der Zwaben.