Staathuishoudkunde (oeconomia politica), ook wel volkshuishoudkunde genaamd, is de leer van den rijkdom; zij leert, hoe de rijkdom in de maatschappij ontstaat, verdeeld wordt en te niet gaat. Zij wijst de wetten aan, die den rijkdom besturen en wier kennis onmisbaar is voor de algemeene welvaart. Onder rijkdom verstaat zij die zaken, welke eene behoefte van den mensch bevredigen en waarvoor men iets anders bekomen kan. Door dit laatste hebben rijkdommen waarde.
Deze wetenschap is betrekkelijk nog zeer jong. Men heeft zich beijverd, hare beginselen in de middeneeuwen, ja, in de dagen der Oudheid op te sporen, doch te vergeefs. Vinden wij ook hier of daar staathuishoudkundige wetten uitgesproken, welke betrekking hebben op het maatschappelijk verkeer, zij stonden in geenerlei verband met een stelselmatig geheel. De toestand der maatschappij in de middeneeuwen was trouwens ongunstig voor het vrije verkeer. Eerst toen het leenstelsel plaats ruimde voor den modernen Staat, kon er sprake zijn van eene wetenschappelijke behandeling van het onderling verkeer. In de eerste plaats was de aandacht gerigt op den aard van het geld, en uit dit onderzoek ontstond het mercantielstelsel (zie Handelspolitiek), dat, gevestigd op den absoluten Staat, slechts ellende en verarming veroorzaakte. Het werd dan ook vervangen door het physiocratisch stelsel (zie aldaar), gebouwd op de beginselen van gelijkheid en humaniteit, — een stelsel, dat zich op eene hoogst eenzijdige wijze losmaakte van de practijk. Eindelijk werd een begin gemaakt met eene wetenschappelijke behandeling der staathuishondkunde door Adam Smith (zie aldaar), den vader van het industriële stelsel.
Men kan evenwel hiertegen in brengen, dat Smith nergens met een enkel woord te kennen geeft, dat hij een stelsel wil verkondigen, zoodat zij, die later op hartstogtelijke wijze het stelsel van Smith bestreden hebben, zich op een dwaalweg bevonden. Smith heeft eene reeks van onderzoekingen ingesteld ter beantwoording van de vraag: waardoor de rijkdorn der volkeren verkregen en behouden kan worden? Hij heeft geput uit de bron der ervaring, de uitkomsten zijner nasporingen met duidelijkheid voorgesteld, en hieruit logische gevolgtrekkingen opgemaakt. Zijn beroemd werk: „Wealth of Nations” bevat een schat van onderwijzing, van geschiedkundig onderzoek en van voortreffelijke denkbeelden, maar het levert geen stelselmatig geheel. In strijd met oudere schrijvers heeft hij als beginsel op den voorgrond gesteld, dat arbeid de bron van rijkdom is, en dit beginsel is de roode draad, door het geheele boek heenloopend. Daaraan maakt hij zijn onderzoek dienstbaar en vooral zijne uitmuntende beschouwing van de verdeeling van den arbeid. In welke rigting hij zich ook beweegt, hij verruimt steeds den kring onzer denkbeelden. Hij onderzoekt de oorzaken van het verschil van loon bij verschillenden arbeid, en in groote zaken (fabrieken bijv.) maakt hij onderscheid tusschen het werkloon van den ondernemer en de winst van het kapitaal, en hij toont aan, dat besparing en uitgave geene tegenstrijdige zaken zijn, daar eene verstandige vertering wederom tot voortbrenging dient. Hij wilde echter geen stelsel scheppen, maar liet aan zijne navolgers de volkomene vrijheid, de door hem besproken onderwerpen nog grondiger te behandelen en er nieuwe bij te voegen.
Een zijner vermaardste volgelingen, Ricardo, was daarentegen een onvermoeid stelselschepper. Van dezen zijn de leerstellingen afkomstig van de grondrente (zie aldaar) en van het arbeidsloon (zie loon), waardoor de staathuishoudkunde geheel en al van aard veranderde. Aan de hand van die beide wetten en van de door Malthus geopperde bevolkingsleer kwam men tot het besluit, dat ’s menschen toestand diep rampzalig is, terwijl op den duur geene voldoende plaats zou wezen aan het banket des levens. Het stelsel van Ricardo was echter te zeer in strijd met de menschelijke natuur en met de voortgaande volmaking der maatschappij om niet eerlang bestrijders te vinden. Tot deze behoort de Amerikaansche staathuishoudkundige Carey, — voorts Bastiat in Frankrijk en Hagen in Duitschland, terwijl in Engeland de geheele vrijhandelsschool, met Cobden en Thompson aan het hoofd, zich van dat stelsel afkeerig betoonde. Tot de aanhangers daarvan in meerdere of mindere mate behooren intusschen Mac Culloch, Macleod en Mill (zie onder die namen).
In Frankrijk heeft vooral Jean Baptiste Say (zie aldaar) de denkbeelden van Adam Smith onder het volk verspreid, en de Fransche staathuishoudkundigen betraden den door hem gevolgden weg tot aan Bastiat. Deze vestigde, evenals Cobden, zijne aandacht op de practijk. Met Cobden was hij persoonlijk bekend en evenals deze een ijverig voorstander van den vrijen handel. Hij verdedigde zijne gevoelens vooral in brochures en dagbladartikelen, en uit deze ontstonden zijne „Harmonies économiques”. Men heeft sedert Lassalle de wetenschappelijke waarde der werken van Bastiat fel bestreden, en men mag niet ontkennen, dat zijne geschiedkundige en wijsgeerige ontwikkeling veel te wenschen overliet; doch in zijne geschriften stroomt eene frissche bron van gezond verstand. Zijn strijd tegen de voorstanders van beschermende regten, tegen de socialisten en oeconomisten (volgelingen van Ricardo en Malthus) is bewonderenswaardig en zijn hoofdbeginsel uitgedrukt in de woorden: „De geheele geschiedenis der menschheid is een voortgaan op den weg der harmonische ontwikkeling van alle belangen”. Kapitaal en arbeid, staat en maatschappij, zedeleer en volkshuishoudkunde, allen streven naar onderlinge harmonie, en deze harmonie zal des te vroeger tot stand komen, naar mate men zich er ijveriger van onthoudt, door kunstmiddelen van staatswege de vrijheid der oeconomische ontwikkeling te belemmeren. Dit optimistisch beginsel, zoo glansrijk afstekend bij het pessimismus van Ricardo, is door Bastiat op eene uitmuntende wijze uitééngezet.
Evenals in Frankrijk, neemt ook in Duitschland de beoefening der staathuishoudkunde een aanvang met de verspreiding der denkbeelden van Smith. Zij werden er inzonderheid in stelselmatigen vorm gebragt door Rau, die de stof, in het beroemde werk van Smith voorhanden, in drie zelfstandige rubrieken verdeelde, namelijk in de zuivere staathuishoudkunde, zich bezig houdend met het ontstaan en de verdeeling der maatschappelijke goederen, — de toegepaste staathuishoudkunde, de vraag beantwoordend, wat de Staat moet doen om den rijkdom te vermeerderen of beter te verdeelen, — en de financiële wetenschap, of de leer van de inkomsten en uitgaven van den Staat. De zuivere staathuishoudkunde is wederom gesplitst in vier hoofdstukken, namelijk: de voortbrenging der dingen (arbeid, natuur en kapitaal), — de omloop der dingen, met de leer van het geld, — de verdeeling der dingen, verknocht met het onderzoek omtrent arbeidsloon, grondrente en rente van het kapitaal, — en het verbruik der dingen, met de leer van de weelde. Zijn stelsel heeft echter thans geene aanhangers meer; want de toegepaste staathuishoudkunde is thans een deel van de leer van het bestuur, en ook de financiële wetenschap wordt niet langer tot de staathuishoudkunde gerekend. Van de vier hoofdstukken der zuivere staathuishoudkunde vervalt tevens het derde voor elk, die niet aan de wetten van Ricardo gelooft.
Ook het vierde hoofdstuk staat op leemen voeten, zoodat van het geheele stelsel weinig overblijft. Het is dan ook te betwijfelen, of men den rijken inhoud dezer wetenschap in het enge keurslijf van een stelsel kan persen. Telkens immers ontstaan er nieuwe uitvindingen, bijv. de spoorwegen, die den toestand der maatschappij geheel en al herscheppen. Wij hebben trouwens minder belang bij een stelsel, dan bij eene grondige, op statistieke gegevens berustende kennis der maatschappelijke beweging van het oogenblik.
Intusschen is het niet te versmaden, daarbij de geschiedenis van het verledene te raadplegen. De Engelsche grondleggers der staathuishoudkunde en hunne Fransche navolgers hielden den blik uitsluitend gevestigd op den bestaanden toestand. Een voorlooper der historische rigting was in Duitschlaud Adam Müller in zijne „Elementen der Staatskunst”, die gaarne de middeneeuwsche toestanden hersteld wilde zien. List daarentegen wilde de zekerheid van sommige staathuishoudkundige wetten bevestigen door hare geschiedkundige ontwikkeling na te gaan, en werd gevolgd door Hildebrand, Knies en Roscher. Zij spraken echter vaak van eene wijziging van staathuishoudkundige wetten, waar enkel eene wijziging van toestand voorhanden was. Hildebrand waagde zich tevens aan eene beschouwing van de staathuishoudkunde der toekomst.
Hierbij vooral komt de staathuishoudkunde in aanraking met het socialismus. Reeds vroeger hadden sommige denkers, zooals Sismondi in Frankrijk, MilI in Engeland en von Thünen in Duitschland, zich verzet tegen de heerschende gevoelens omtrent de staathuishoudkunde, bewerende, dat het haar niet zoozeer te doen moest zijn om eene vermeerdering van voortbrengselen, als om de bevordering der persoonlijke welvaart. Dat denkbeeld werd nog meer op den voorgrond geschoven door het Duitsche kathedersocialismus (zie aldaar). Sedert een groot aantal hoogleeraren aan de Duitsche hoogescholen zich in 1872 voorstanders verklaarden van deze nieuwe rigting, is de kloof tusschen hen en de aanhangers der Engelsche staathuishoudkunde (Manchesterschool) veel grooter geworden. Intusschen zijn de mannen der nieuwe rigting het onderling volstrekt niet eens. Tot de meest geavanceerden behoort Adolf Wagner, die volmondig erkent, dat zijne bedoelingen dezelfde zijn als die van het socialismus, hoezeer hij de revolutionaire wegen van dit laatste afkeurt. Onder de namen van staatssocialisten en Christelijk-sociale partij zijn nieuwe groepen ontstaan, die even ingrijpende staathuishoudkundige omwentelingen beoogen als de socialisten, maar tevens van meening zijn, dat zij tevens getrouw kunnen blijven aan het Koningschap en aan de Kerk. Daarentegen hebben Engel, Nasse en Held, ontevreden over dergelijke gevoelens, zich aangesloten aan de voorstanders van den vrijen handel.
Tusschen die beide partijen bevinden zich Schmoller en Brentano. Het boek van eerstgenoemde: „Ueber einige Grundfragen des Rechts und der Volkswirtschaft”, dat bij zijn verschenen in 1874 eene partijleus werd, is uit een radicaal oogpunt overtroffen door de „Neuer Grundlegung” van Wagner, terwijl Brentano niet beantwoord heeft aan de van hem gekoesterde verwachtingen. Anderen zijn er, die de gevoelens der kathedersocialisten verwerpen, maar met hen de meening koesteren, dat de staathuishoudkunde in theorie en practijk behoefte heeft aan eene doortastende hervorming. Tot deze behooren: H. Boesler, schrijver van „Ueber die Grundlehren der von Adam Smith begründeten Volkswirtschaftstheorie (2de druk, 1871)” en van „Vorlesungen über Volkswirtschaft (1878)”, — F. A. Lange, schrijver van „Ueber die Arbeiterfrage”, — en Eugen Dühring. Het blijkt inmiddels, dat de staathuishoudkunde zich daardoor van alle andere wetenschappen onderscheidt, dat zij niet tot taak heeft, feiten op te sporen en te verklaren, maar het nemen van maatregelen tot bevordering van het heil der menschheid. De practische staatkunde moet zich dus tegen eene wijziging van bestaande staathuishoudkundige omstandigheden verzetten, totdat de nuttigheid van nieuwe toestanden boven allen twijfel verheven is.
Er bestaat alzoo op het gebied der staathuishoudkunde eene groote gisting, doch ook deze heeft reeds veel goeds veroorzaakt. Er is bijv. een inniger verband ontstaan tusschen de staathuishoudkunde en de wijsbegeerte van het regt, een verband, hetwelk voor beide wetenschappen voordeelig is, dewijl daardoor het denkbeeld van eigendom naauwkeuriger wordt bepaald. Ook door de eigenlijke regtsgeleerden wordt zulks erkend, en Jhering zegt: „Het denkbeeld van eigendom kan niets bevatten wat in strijd is met het denkbeeld van maatschappij”.
Eerst in deze eeuw vestigde men in ons Vaderland het oog op de staathuishoudkunde. Behalve door onderscheidene vertalingen is zij er ongemeen bevorderd door het „Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek” van Sloet tot Oldhuis, door „De Economist”, geredigeerd door de Bruyn Kops, door de oorspronkelijke handboeken van laatstgenoemde en van Vissering, voorts door geschriften van Ackersdijk, Boer, den Tex en anderen.